Ouder

Stomverbaasd kijkt ze de camera in, haar wenkbrauwen bijkans tot aan haar haargrens opgetrokken. Ze kijkt alsof ze water ziet branden, iets ongelooflijks te horen gekregen heeft van de interviewer, maar in werkelijkheid legt ze iets uit. Ze verteld hoe fijn het is om er goed uit te zien. Ze zet uiteen hoe een stralend uiterlijk voor iedereen mogelijk is. Behalve verbazing kent haar gezicht geen emotie. Het is alsof een drol vertelt hoe prettig het wel niet is om lekker te ruiken. Ik weet niet of ik moet lachen of medelijden met haar moet hebben. Marijke Helwegen.

Illustratie: René Kuijpers.
Ouder worden is een gek iets. Iedereen doet het en niemand wil het. Er worden miljarden verdiend aan mensen die het niet gracieus kunnen, ouder worden. Ik vond het geen enkel probleem om dertig te worden, maar nu ik tegen de veertig loop heb ik toch ook wel mijn bedenkingen. Dat komt voor een groot deel, denk ik, doordat ik weer vrijgezel ben. Het idee om op mijn veertigste weer een heel nieuw leven met iemand op te moeten bouwen vervult me bij voorbaat met een enorme vermoeidheid. Ik ga dat hele circus toch niet nog eens doorlopen?

Maar stel nou dat je de tachtig haalt, dan ben je pas op de helft. Er zijn tal van voorbeelden te bedenken van mensen die op de helft van hun leven pas ontdekten dat ze konden schilderen, musiceren of schrijven. De tweede helft van een voetbalwedstrijd is in vele gevallen spannender dan de eerste. Goed beschouwd kun je de eerste tien jaar van je leven niet echt meerekenen; als je het je al kunt herinneren deed je weinig meer dan wat iedereen in zijn of haar eerste tien jaar doet: eten, slapen, spelen, groeien. Het leven oefenen. Veel initiatief is er dan nog niet bij. De kans is dus groot dat ik nog minstens zoveel kan meemaken als ik al gedaan heb. En dat is best veel.

Het mooie van ouder worden is dat je nieuwe ervaringen als makkelijker ervaart. Je bent minder angstig of zenuwachtig. Je weet al dat als je op je bek gaat, je daar overheen komt. Heb je al eens geleerd. Je weet dat je niet bang hoeft te zijn voor anderen, zij zijn net zo onzeker als jij. Geleerd uit ervaring. Doe maar lekker. Ga ervoor. En doe het vooral anders. Als alles bij het oude blijft is er weinig te ervaren. Nog eens veertig jaar exact hetzelfde als nu, dát is pas beangstigend. Maar gek genoeg is verandering precies datgene waar mensen bang voor zijn. Vooral in het uiterlijk.

Ik vind plastische chirurgie maar raar. Ik hou er niet van. Ik vind je mooi als je jezelf bent en ik vind je lelijk als je bent wie je graag zou willen zijn. Draag je lot. Durf. Wees jezelf en daar trots op. Ik ben dol op je hangtieten als dat is wat je toebedeeld bent. Ik kijk liever naar een doorleeft gezicht waaruit je kan opmaken dat er veel gelachen is dan naar een strakke botoxkop. Een mens is niet lelijk als het rimpels heeft, je wordt lelijk van het feit dat je je hele leven ontevreden bent geweest.

Marijke Helwegen en ik, wij zijn de keepers van twee rivaliserende voetbalteams; verder uit elkaar kunnen we niet staan. In mijn ogen staat Marijke voor alles wat verkeerd is aan onze hedendaagse maatschappij. Het Grote Willen. We willen een grote tv, een grote auto en er jong uit blijven zien. Met een onfrisse lening hier en daar, en een wagonlading problemen op de hals lukt het Jan Modaal waarschijnlijk wel om die tv te krijgen. Met een beetje mazzel (of pech) lukt die auto ook nog wel, maar welke malloot gelooft er nou in altijd jong te kunnen blijven? Hoe megalomaan zijn we geworden? Met een volgespoten voorhoofd, weggesneden oogleden en strakgetrokken wangzakken kun je er misschien jong uitzien (al durf ik die discussie ook nog wel aan te gaan), je bent toch echt geen vijfentwintig meer.

Wij kunnen het onvermijdelijke niet meer accepteren. Tegen alle mogelijkheden die het leven biedt staat één heel groot onomkeerbaar feit: je wordt ouder en je gaat dood. Dat is de enige voorwaarde om mee te mogen doen. Als je daar niet mee akkoord kan gaan heb je een probleem.

Kom maar op met die tweede helft. Ik heb er wel zin in.

Manege

Verveeld kijkt ze uit het raam. Haar kin leunt op haar hand, haar elleboog op de tafel. Het enige waaraan te zien is dat haar gezicht niet gewoon in ontspannen houding staat is de pruilende onderlip. Alsof ze een constante stroom lucht uitblaast. Tot in de puntjes verzorgt, lak in het haar en op de nageltjes, staart ze naar buiten. Uitdrukkingsloos. Haar ogen bewegen niet, registreren niets. Het saaiste standbeeld ter wereld.

Dan tikt een tweede geparfumeerde dame op haar schouder en schreeuwt: “Hee, wat ben je lekker vroeg. Wat gezellig!”
Ze komt tot leven, recht haar rug, tovert haar meest charmante en uitbundige lach op het gezicht en brult dolenthousiast terug: “Ja, joh, natúúrlijk. Gezellig!”
“Ik maak nog even mijn gesprek af met Jo, “ krijst de tweede. “Ik spreek je straks, goed?”
“Ja, gezellig,” roept ze nog naar de rug van haar vriendin of kennis, want die is alweer weggelopen. De glimlach op haar gezicht blijft nog heel even hangen maar vervaagt dan toch langzaam weer tot het pruilmondje. Ze laat zich weer in haar hand zakken, draait naar het raam en kijkt wederom naar waar ze een minuut geleden ook niet naar keek.

Even verderop staat haar man druk te praten tegen een spiegelbeeld-yup. Het gaat over geld. Er was een deal waarmee hij simpelweg niet akkoord kon gaan, want hij moest immers ook eten, nietwaar? Het feit dat hij en zijn vrouw een kwartiertje eerder uit een glimmende, fonkelnieuwe BMW stapten betekent kennelijk niet dat hij geen honger kan lijden. Alles aan de man is recht: zijn houding, zijn scheiding, zijn overhemd en zijn stijfgestreken designerjeans. En zijn principes, natuurlijk. Het is niet de bedoeling dat Jan Willem een leuk sommetje meepikt terwijl hijzelf voor een schijntje de kastanjes uit het vuur kan gaan lopen halen. Zo zijn ze niet getrouwd.

Ik vind het gezellig op de manege.

Mijn dochter is sinds een aantal maanden paardenmeisje. Dat is een scenario waarmee ik nooit, maar dan ook nooit rekening heb gehouden. Het hele paardengebeuren staat zo ver van me af dat het nooit in mij is opgekomen dat ze op paardrijles zou willen. Nu heeft ze paardrijlaarzen, paardrijhandschoenen, een paardrijbroek, paardrijzweepje, paardenborstelset en een cap. Thuis liggen er paardenvriendenboekjes, paardenstickervellen, paardenpennen, paardenbekers en veel, heel veel dingen die ik nu vergeet. Goed. Ze houdt van paarden.

Ik ben niet vaak op de manege te vinden. Er wordt paard gereden op woensdagmiddag, en dat is niet mijn middag. ‘s Woensdagsmiddags gaat ze met mama naar paardrijles. Maar als ik er ben, dan kijk ik mijn ogen uit. Ik ken dat wereldje niet.

Ik kom uit een mannengezin. Of jongensgezin, zo je wilt. We waren met ons drieën tegen mijn moeder; mijn vader, broertje en ik. Het ging thuis over blikkie trappen, het A-team en vissen. Mannenpraat. Dingen als poppen en paarden werden niet besproken. Ook ging het nooit over de was, koken of met welk schoonmaakdoekje je het beste welk oppervlak kon schoonmaken. Zo was de gezinsstructuur gewoon. Ik kon en kan daar niets aan doen. Ik ben nu eenmaal het produkt van mijn omgeving.
Maar ik dwaal af.

In de stallen staan goedgeschoeide meisjes uren met de paarden en pony’s te trutten. Aaien, borstelen, snoepjes geven en kletsen. Af en toe doen ze even snel hun haar in een nieuwe staart. Of juist los. De meisjes zijn er heel erg meisjes. En ze kijken allemaal, leunend op één been, naar mij. Ik hoor hier overduidelijk niet thuis. Een man. Een oude man. De stallen van de manege doen me denken aan een damestoilet.

Terug in de kantine (heet een kantine in een manege gewoon een kantine of heeft ook dat een franse naam? Even wat drinken in de auberge?) staan er een paar mannen aan de bar bier te drinken. Aha! Daar moest ik maar eens tussen gaan staan. Hier word ik geaccepteerd.
“Ik geloof niet dat we welkom zijn in de stallen,” zeg ik tegen de vader naast me.
“Nieuw?” vraagt hij. “Kom er maar bij, hoor.”
Gezellig.
“Wat rij jij?” vraagt de vader.
Ik rij in een aftandse Mazda uit 2001. Ongeveer één keer per week. Auto’s interesseren me geen moer, maar dat moet ik nu niet vertellen, dan is de nieuwe vriendschap meteen stuk.
“Ik ben op de fiets,“ zeg ik naar waarheid.
“Ha!” krijg ik om de oren. “Dipje in de zaken?”
Gezellig.

Ik kijk om me heen. Aan het raam staart het saaiste standbeeld ter wereld naar buiten. Even verderop staat haar man in zijn biertje te kijken. De spiegelbeeld-yup is weg. Aan een tafeltje zit een vrouw in een gebreid vest sinterklaasliedjes te zingen met drie kinderen. Oma manege staat aan de bar een jonkie weg te werken. De dame achter de bar doet haar stinkende best om iedereen van koffie te voorzien. Het valt mee. Er is plebs als ik.

En het is er best gezellig.

Illustratie: Willemijn de Lint

Sinterklaas

Bram van der Vlugt heeft er genoeg van. Terecht. De beste man heeft vijfentwintig jaar lang een perfecte Sinterklaas neergezet. Of hij nou bij Sesamstraat aan het voorlezen was, of aan een kruisverhoor onderworpen werd door Paul de Leeuw, altijd was hij een charmante, gevatte, haast majestueuze goedheiligman. Dat begon in 1986 natuurlijk gewoon als gebbetje. Tuurlijk, dacht Bram, klusje tussendoor. Dat doe ik wel even. Tegenwoordig begint het sinterklaasjournaal al vroeg in november en draaien er bioscoopfilms die al veel eerder in het jaar moeten worden opgenomen. Zonder dat hij er erg in had liep hij opeens vijf maanden per jaar met een mijter op zijn hoofd. En nu is het dus welletjes. Dr Victor Brouwer geeft de staf over aan Kees Flodder. Dat moet toch voor lastige vragen gaan zorgen, zou je denken.

Het lijkt me voor een kind niet leuk om van je ouders te horen te krijgen dat Sinterklaas niet bestaat. Dat je al je hele leven door ze in het ootje bent genomen. Door je opa's en oma's en door je ooms en tantes. Dat doet zeer. Dat is lullig. Het is natuurlijk ook helemaal niet de bedoeling dat je het door je ouders verteld krijgt; je hoort er zelf achter te komen. Je moet zelf een luchtje gaan ruiken zodat je trots kan zijn op je vernuft en achterdocht, en zelf deel kan gaan uitmaken van de leugen.

Ik kan me herinneren dat ik achter het grote geheim kwam door kleine onvolkomenheden. Dingen die niet klopte. Vorig jaar was het nog toeval te noemen dat papa net even weg was toen er hard op de deur werd geklopt, dit jaar werd het op zijn minst verdacht. Aan de pieten viel niet zoveel te merken (al leek er af en toe eentje wel erg veel op ome Henk), die waren immers met een stuk of duizend, en allemaal waren ze verschillend. Dat is logisch. Het was daarentegen wel vreemd dat Sinterklaas er steeds net even anders uitzag. Soms droeg hij schitterende gewaden en een gouden staf, liep hij statig zwaaiend over de kade van de haven waar hij zojuist voor de zevende keer dat jaar was aangekomen, andere keren liep hij in een rode cape met een loden pijp, stonk hij naar dat goedje dat oude mannetjes uit kleine glaasjes drinken en waggelde hij door de winkelstraat. Soms droeg hij een bril, soms gympen of een trouwring.
Illustratie: Willemijn de Lint

Ieder gezin had ook zijn eigen tradities en gebruiken. Bij de buren kwam de Sint uitgebreid langs, gaf alle kinderen een handje en complimenteerde ze met hun goede gedrag van dat jaar, bij ons plaatste hij altijd stiekem een zak voor de deur. Op school deden weer andere verhalen de ronde. Ergens klopte het allemaal niet. En dan is één en één zomaar opeens twee.

Voor de kinderen vandaag de dag is dat heel anders. Alle sinterklazen volgen dagelijks de beslommeringen rond de Sint en zijn pieten in het sinterklaasjournaal. Alle aspirant-pieten weten wat er dit jaar allemaal is misgegaan, welke rampen zich hebben voltrokken en welke net op het nippertje zijn af weten te wenden. De leugen is op nationaal niveau gechoreografeerd en iedereen doet braaf zijn of haar pasjes. Voor een kind is er geen vinger meer tussen te krijgen en dus blijven ze geloven totdat wij ze moeten zeggen dat ze er met open ogen zijn ingetuind. Haha, sukkeltjes.

Mijn dochter van negen jaar heeft inmiddels geheel haar eigen ideeën. De Sorry Piet lijkt wel heel erg veel op Marc-Marie Huijbregts en de Hoofdpiet is ook wel eens verkleed als blanke meneer bij De Wereld Draait Door geweest. En nu is er opeens een nieuwe Sinterklaas. Dat klopt niet. Dat hele stelletje van de televisie zijn gewoon acteurs, doen net alsof. Nee, haar maak je niets meer wijs. De enige echte Sint komt ieder jaar met een vissersboot aan in IJmuiden.

Natuurwet

Er wordt op het moment druk gespeculeerd of Einstein het met zijn relativiteitstheorie bij het verkeerde eind heeft gehad. Dat de snelheid van het licht wel degelijk overschreden kan worden. Het zou grote gevolgen hebben voor de natuurkunde. Alles moet op de schop. Of het deze keer bewezen gaat worden weet ik niet, maar ooit waarschijnlijk wel.

Wat als Einstein nu had rondgelopen bij CERN? De mogelijkheden! Maar ook dan zouden zijn bevindingen uiteindelijk overtroffen worden. Hoe verder in het heelal men kan kijken, hoe dichter op de kern van een atoom, des te meer nuances zullen er gevonden worden. Dat staat nooit stil. Die Ouwe Albert had het niet per se fout, hij zat er gewoonweg met zijn snufferd niet dicht genoeg op. Zijn telescoop was te zwak. Onze achter-achter-achter-kleinkinderen lachen zich waarschijnlijk een beroerte om Einstein, met zijn haar, zoals wij lachen om die sukkels die dachten dat de aarde plat was. Er is echter één natuurwet die nooit overbodig zal blijken, niet genuanceerd kan worden.

Er moet geneukt worden.

Laat dat nou net de natuurwet zijn die de hele boel in het honderd stuurt. De belangrijkste drijfveer voor mens en dier is de Totstandhouding Van De Soort. Voor het voortbestaan van het ras moeten er geneukt worden. Om de soort sterk te houden moeten we de beste (lees: lekkerste) partner(s) aan de haak slaan. Een gezonde, atletische vrouw met brede heupen is goed in staat gezonde kinderen te baren. Een dominant alfamannetje geeft met zijn zaad een grotere kans op een topkind dan een onderdanig, miserabel pestventje. Vandaar de Playboy en de Coca-Cola Light break.

Vreemd genoeg zorgt de Totstandhouding Van De Soort er niet voor dat de kneuzenmodelletjes zich terugtrekken uit de strijd om de beste sekspartner. Dat zou een hoop problemen voorkomen. Au contraire. Voor het neuken doen we alles. Voor het neuken moeten we succes hebben, willen we een grotere auto, grotere tieten. Om te kunnen neuken kammen we ons haar, gaan we basgitaar spelen. We moeten opvallen en beter zijn dan de rest. “Jazeker, schatje, ik zit in een band.” Als dat allemaal niet lukt dan doen we alsof. We liegen dat we barsten. Op internet-datingsites en facebook plaatsen we onze charmantste foto van tien jaar geleden in ons profiel. Speciale vrijgezellenbars zitten ieder weekend tot de nok toe gevuld met geile achtergestelden die doodgemoedereerd rondjes en dus geld uitgeven alsof het water is; deze week maar weer witte bonen in tomatensaus op geroosterd brood. Het is belachelijk. Eén groot vlooiencircus.
Illustratie: Willemijn de Lint


Dolkomisch is ook dat we er niet mee stoppen als blijkt dat het allemaal uit de hand loopt. Deze week is de zeven miljardste wereldburger geboren. De aarde barst uit zijn voegen van de overbevolking maar wij neuken en baren gewoon stug door. Het verstand en het hart lopen niet in gelijke tred. In China zegt het verstand van de regering dat iedereen het bij één kind moet laten, maar dat betekent niet dat het onderbuikgevoel van de gemiddelde Chinees daar rekening mee houdt. Ook in het westen stoppen we niet met seksen als we het beoogde aantal kinderen bij elkaar geneukt hebben. De Totstandhouding zit zo diep in onze genen dat we niet kunnen en willen ophouden. De Totstandhouding zal ironisch genoeg uiteindelijk onze ondergang betekenen. We gaan aan onze eigen geilheid kapot. Seks voor de mens is de meteoriet voor de dinosauriërs.

Einstein zou zelf ook niet bepaald vies zijn geweest van een buitenechtelijke relatie hier en daar. Die deed ook maar. Of ooit bewezen wordt dat de snelheid van het licht toch niet de hoogst haalbare is moet nog maar blijken, maar de belangrijkste natuurwet had Einstein heel goed door. Knappe vent.

Henny

Henny Vrienten is mijn held. Al heel lang. In de vierde klas van de basisschool hield ik mijn spreekbeurt over hem. Ik heb zijn platen met Doe Maar op vinyl, zijn solo-albums op cd. Af en toe draai ik zelfs stiekem zijn sesamstraat-cd, ook als mijn dochter niet thuis is. De reünieconcerten van Doe Maar gingen om redenen die ik me niet meer voor de geest kan halen aan me voorbij. Ik had hem nog nooit live zien spelen. Tot onlangs.

Joost Belinfante werd 65. Voor die gelegenheid werd zijn band CCC Inc. uitgebreid met Henny op bas. Het gerucht ging dat er ook Doe Maar materiaal voorbij zou komen. Ik was zenuwachtig.

Gedurende de hele avond was Henny dienstbaar, een figurant, maar zodra hij ‘Is dit alles’ begon te zingen greep hij alle aanwezige aandacht en hield die vast als een bosje bloemen. Hij was de baas. Ze kwamen niets te kort, ze hadden alles, zong hij. Zijn blik gleed over het publiek en kwam bij mij terecht. Ik verstijfde en Henny ook. Hij vergat een nootje te spelen. Niemand had dat in de gaten, het was een respectvol bewaard geheim tussen Henny en mij. Ik keek naar hem en hij keek terug, seconden lang, en ik zag het duidelijk in zijn ogen. Een buitenstaander had gewoon iemand op het podium zien staan bassen, maar ik zag wat anders, iets meer. Ik las hem. Hij was een open boek voor me. De mensen om ons heen gingen zich steeds meer in slow-motion bewegen en het werd stil. De zaalverlichting ging aan. En we keken maar. Minuten lang. Ik wist het zeker. Het was mij volledig duidelijk dat Henny geen idee had wie ik was.

Ik kon mijn geluk niet op.

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw heb ik met mijn toenmalige bandje een cd opgenomen in studio Zeezicht. De eigenaar werd 50, gaf een groot feest en wij mochten komen. Het was een uitgelezen kans om heel muziekmakend Nederland te laten zien wat konden. Ze zouden allemaal komen. Producers, schrijvers, bands, artiesten. En Henny. Henny Vrienten zou er zijn. Wij zouden schitteren. Vier binkies van vroeg in de twintig, alle kansen lagen open en de wereld aan onze voeten. We zouden het hitje van Britney Spears wel eventjes prachtig vierstemmig zingen. A capella. Daar zouden ze niet van terug hebben, die rakkers. Tranen zouden in ogen springen, een ovationeel applaus zou uitbarsten, en Henny zou goedkeurend geknikt hebben, cool als hij is.

Onverschrokken sprongen we met knikkende knieën het podium op. We feliciteerden de studio-eigenaar, plaatsten een leuk grapje en controleerde even vlug of Henny wel keek. Dat deed hij. En we zongen.

Illustratie: Willemijn de Lint
Als er al tranen vloeiden, dan was dat niet van ontroering. We zongen vals. Erg vals. Alle vier een ander lied in een andere toonsoort. Het was ronduit abominabel. Verschrikkelijk. Ik weet nog steeds niet precies wat er mis ging, maar mis ging het. Behoorlijk. Precies hier, juist hier, op dit feest, tegenover iedereen die er toe deed in muzikaal Nederland, gingen wij keihard op onze bek. De weilanden van Spaarnwoude openden zich en zogen ons naar beneden tot we huilend stikten in het grondwater.

Ik zie ons nog staan, de vier rockers. In een hoekje. Spiedend of er prominenten snuivend onze kant opkeken. Verderop, het tweede tafeltje van links, daar werd gelachen. Vast om ons. Henny keek expres niet onze richting op. Aan zijn schouders kon je zien dat hij beledigd was. Dat hem zoiets werd voorgeschoteld. Gelukkig was de saté beter. Wij wilden alleen nog maar weg. Onzichtbaar worden. Iedereen die er was zag ons, iedereen die ons zag lachte ons uit.

Niet iedereen. Er werd vergeefs getracht ons te troosten. Door onze vriendinnen, maar ook door de leden van Abel, die net in hun hit de deur hadden dichtgedaan. Zij hadden het gehoord, en nee, best was het niet, maar het kwam wel weer goed. Eén in de soep gelopen optredentje was zo erg toch niet? Heus, later zouden we erom lachen.
Wel weer goed? Niet erg? Lachen? Ze bedoelden het heel goed, haalden zelfs bier voor ons, maar op dat moment konden ze wat mij betrof hun zachte g met vrolijk kadopapier inpakken en een flink eind bij elkaar een lichaamsopening in proppen.

De volgende dag was het eerste dat ik me herinnerde het beeld van Henny, vrolijk kletsend met de studio-eigenaar, een biertje in de rechterhand. Henny had ons zien vallen. De Meester. Hij had gedaan alsof het helemaal niet was gebeurd, maar ik wist beter. Ik kwam mijn bed niet uit. De wereld ging zijn gang maar, ik deed niet meer mee. Ik was een faler, één van de losers. Ik kwam dus gewoon mijn bed niet meer uit. Nooit meer, dacht ik. Maar een paar dagen later stiekem toch. Je moet door, moet verder. Je gaat op je plaat, staat op en gaat monter verder. Dat kan niet anders. Dat weet ik nu. Inmiddels. Door schade en schande wijs geworden.

Henny kende me niet meer. Hij was het voorval of de bijbehorende koppen vergeten. Ik was in ieder geval niet meer de bron van zijn schaamte. Wie weet. Misschien komt het ooit goed tussen Henny en mij. Kunnen we ooit een biertje drinken en lachen om wat vroeger was. Dat zou ik fijn vinden. De toekomst lacht me toe. Dit is nog niet alles.

Eerlijk

Ik zeg het maar eerlijk: ik kan niet goed liegen. Dat lijkt misschien een prima eigenschap, maar dat is het niet. Een leugentje om eigen bestwil hier en daar kan helemaal geen kwaad. Genante momenten, ruzies, zelfs oorlogen worden vermeden door kleine onwaarheden. 

Welbeschouwd zijn natuurlijk alle leugens, groot of klein, altijd alleen maar om eigen bestwil. Je liegt omdat je je schaamt, in de problemen kunt geraken of omdat je je ware gevoelens niet durft te uiten. Je liegt om ergens vanaf te zijn of onderuit te komen. Ook als je enkel liegt om een ander niet te kwetsen (nee, ik vind helemaal niet dat je grote oorlellen hebt), dan doe je dat voornamelijk omdat jij de ander niet wil kwetsen, niet degene wil zijn die het slechte nieuws brengt. Laat een ander dat maar lekker doen.

Onze regering liegt tegen ons en wij liegen tegen onze regering. We zeggen dat we braaf alle partijstandpunten hebben doorgenomen en een weloverwogen besluit hebben genomen, maar in werkelijkheid stemmen we op degene met de grootste bek of het leukste koppie. Op hun beurt doen de gekozenen soms gewoon waar ze zin in hebben onder het mom van volksvertegenwoordiging.

Het geluk is met de dommen, dat is misschien waar, maar leugenaars wachten ook gouden bergen. Mensen vinden het zo heerlijk om te horen dat ze er goed uitzien, zijn zo verheugd te horen dat je geweldig hebt gegeten, maar nee, echt, een tweede portie kan je niet op, dat ze bereid zijn om fijne dingen voor je terug te doen. Geef een vals compliment en je krijgt er een kus, een knuffel, een biertje, of nog beter, een evenmin gemeend compliment voor terug. De wereld is heerlijk, wat is alles mooi roze.

Ik wil graag geloven in een wereld waar eerlijk het langst duurt en boontje om zijn loontje komt, maar dat is de romantische illusie van een zot. Ouderwets geneuzel. Begrijp me niet verkeerd, het eerlijk-duurt-het-langst-verhaal wordt nog door velen een warm hart toegedragen, we houden het in stand, zijn er zuinig op, stoppen het in een met fluweel ingelegd laatje in het kastje van onze normen en waarden, maar het is niet waar. Gelogen. Je mag niet liegen, liegen we onze kinderen voor. Wat zijn ze toch schattig als ze met volle mond beweren dat ze geen koekje gepikt hebben.

Zoals gezegd kan ik nauwelijks liegen, dus wachten mij slechts bergen rommel. Oud lood. Ik meld me niet ziek op mijn werk; ik zeg eerlijk dat ik me een stuk in mijn kraag heb gezopen en met een meisje mee naar huis ben gegaan. Leuk voor me, begrijpen ze wel, denk ik dan. Ik zeg niet dat het me helaas niet lukt, druk, druk, druk, maar vertel eerlijk dat ik niet zo’n zin heb. Dat werk. Niemand zit op de waarheid te wachten. Ik leer dat maar niet.

Als ik al ooit lieg gebeuren er hele rare dingen. Ik vorm zinnen die eigenlijk helemaal niet bestaan. Zelfs als ik het alleen al opschrijf ziet iedere halve zool dat het onzin is. Let op.
“Oh, prachtig, wat een mooie kabeltrui. Die ga ik heel veel dragen.” Dat gelooft niemand.
“Ik vond het heel gezellig. Leuk om iedereen te ontmoeten en even bij te kletsen.” Huh?
“Porno? Nee, daar word ik niet opgewonden van.”
En dit zijn dan nog enkele voorbeelden die in zijn geheel als zin uit mijn strot zijn gekomen. Het topje van de ijsberg. Onder water bevindt zich een massa van halfbakken, klungelige zinsnedes die meestal eindigen op: “..en, nou ja, nee, dat. Dus.” Beschamend.

En dus heb ik een besluit genomen. Ik ga mijn leven slechteren. Ik ga meer liegen. Ik ga oefenen en liegen dat het gedrukt staat. Dat is het plan tenminste. Ik maak het iedereen naar de zin. Alle vrouwen zijn supermodellen, de mannen stuk voor stuk fier en sterk. Nooit meer zal een haarlok gek recht omhoog staan bij iemand, geen veeg pastasaus op de kin valt mij op. Overal zullen glimlachende mensen me tegemoet treden, deuren zullen zich voor me openen. Ik zal er toe doen. Ik lieg dus ik leef. De wereld zal er beter van worden. Eerlijk waar.

Illustratie: René Kuijpers

Schaamhaar

Ik heb in mijn lange, tragische leventje vele genante momenten gekend. Toch kan ik feilloos aangeven wanneer ik mij het meest opgelaten voelde. Dat was toen mijn moeder ontdekte dat ik schaamhaar kreeg. Zelfs nu, ruim twintig jaar later, vervult de herinnering mij met afgrijzen.

Pubers hebben nogal de neiging te stinken. Door veranderingen in het hormoonstelsel produceren ze meer en krachtiger zweet. Kunnen ze niets aan doen, ik deed dat ook. Ik was gerust niet de meest hygiënisch verantwoorde puber, maar ik mocht graag douchen. Met de deur dicht, want zo was ik ook wel weer. Met het puberen komt de schaamte.

Op een dag stond ik me in onze gifgroen-en-bruine badkamer af te drogen toen mijn moeder binnen kwam stormen met een stapel wasgoed in haar armen.
“Maham!,” protesteerde ik, “Hallo!? Ik sta hier!” Ze dumpte de was in de hoek van de badkamer, mompelde iets over aanstellerig gedoe en maakte aanstalten weer te verdwijnen. Toen ging, ik zie het nog altijd in slow-motion voor me, maar het zal wel een vluchtige beweging geweest zijn, haar blik naar beneden en bleef rusten op mijn tienerpiemel. Haar mond viel open, haar ogen werden als schoteltjes zo groot en er ontsnapte haar een geluidje. Zo bleven we twee seconden die als uren aanvoelden roerloos tegenover elkaar staan. Zij stond schaamteloos en wild enthousiast mijn geslacht te bewonderen, ik keek vol afgrijzen toe hoe ze dat deed. Naakter was ik nooit.

Illustratie: Willemijn de Lint
“Maar..,” stamelde ze uiteindelijk, “Kom eens hier?” Haar hand ging al richting mijn kruis.
“Nee, ga weg!” riep ik terug, mij met zoveel mogelijk handdoek bedekkend, maar mijn moeder was resoluut. Ze is nooit erg sterk geweest, altijd de pineut in een huishouden met drie mannen, maar nu leek het alsof ze bovenmenselijke krachten had aangeroepen en op een presenteerschaaltje aangereikt had gekregen. In een mum van tijd had ze me in een houtgreep waaruit ontsnappen onmogelijk was. Met één hand trok ze mijn piemel naar beneden en met de ander mijn buik strak om het te bestuderen gebied goed onder ogen te krijgen. Haar neus was slechts twee centimeter van mijn onderbuik verwijderd. Al spartelend probeerde ik haar weg te mammen, maar het haalde niets uit.
“Ja, hoor,” gilde ze triomfantelijk, “Een schaamhaar!”
Eindelijk liet ze me los en op handen en voeten kroop ik achteruit de hoek van de badkamer in.
“Jezus, doe normaal, mens” riep ik haar vol ongeloof toe, maar ze hoorde me niet. Even stond ze met rechte rug en de armen over elkaar geslagen gelukzalig glimlachend in de verte te staren voordat ze naar mijn vader, die beneden nog aan het ontbijt zat, gilde dat zijn zoon een man was geworden. Dat was drie straten verder ook nog gemakkelijk te verstaan.
“Kleed je aan,” beval ze, “We gaan taart halen.”

Gelukkig begreep mijn moeder dat niet de hele wereld van het schokkende nieuws op de hoogte gebracht hoefde te worden. Ik was doodsbang dat ze bij de luxe banketbakker - we hadden immers iets te vieren - haarfijn zou uitleggen wat de reden was dat we daar waren, of nog vele malen erger, zou vragen om ‘Mijn eerste schaamhaar’ of iets dergelijks op de taart te zetten. Het zal duidelijk zijn dat dat niet gebeurd is; ik was destijds gestorven van schaamte.
“Tuurlijk niet,” zei ze later, “dat was raar geweest.”

Ergens begrijp ik haar wel. Als onze kinderen hun eerste tandjes krijgen of gaan wisselen buitelen we over elkaar om de foto’s te tonen en aanschouwen. Aaahhh, kijk nou! Bij elke grote stap in het leven van een kind zijn we er als de kippen bij. Maar tót aan de puberteit. Dan stoppen we. Er gaan geen foto’s heen en weer van vlassig schaamhaar of ontluikende borstjes. De eerstgevonden dubieuze vlek in een sok of onderbroek van je zoon zet je niet op Facebook.

Ik geef toe, er zit een groot verschil tussen het handelen van ouders bij puberende meisjes en jongens. Meisjes help je op een rustige, begrijpende manier aan maandverband en een eerste beha. Maar jongens laat je met rust. Je doet net alsof je niets gezien hebt. Je gebruikt gewoon een extra scheutje wasmiddel. In geen enkel geval wordt er op en neer gesprongen, gejoeld of gedanst. ‘s Avonds zet je dan wellicht een doos moorkoppen op tafel. Gewoon. Zo maar. Omdat je er nou eenmaal trek in had.
Dat mag.

Ondergronds

Een enkele keer komt het voor dat ik in de kruipruimte van mijn huis moet zijn. Ondanks dat ik normaal gesproken geen enkele last van claustrofobie heb vind ik het daar niet zo erg fijn. Het is er heel laag, heel koud en heel donker. Het is er net te krap om liggend je hoofd op te kunnen heffen, dus de enige mogelijkheid om vooruit te kijken is het hoofd te kantelen en achterover te trekken. De looplamp, die ik krampachtig voor mijn gezicht houd, verlicht binnen een cirkel van een meter in doorsnede mijn condenserende, korte ademhalingen en de vele spierwitte spinnenlijken en stelt me -meestal- in staat grote roestige spijkers in de ondervloer van het huis, mijn huidige plafond, te ontwijken. Snel bewegen of omdraaien is er niet bij. Plat op mijn buik, wang op het koude zand en spinnenwebben in het haar, verzin ik, al tijgerend naar de door mij geschatte locatie van het te klaren klusje, een scala aan nieuwe scheldwoorden. Maar het is er droog en het stinkt er niet.

De rioolspecialist die ons drie maanden eerder had medegedeeld dat we in het Amsterdamse grachtenpand waar ik werk weer jaren en jaren plezier konden beleven aan onze beerput had helaas ongelijk gekregen en stond een vervelend klusje te wachten. Hij moest ook ondergronds, maar droog was het daar allerminst. Eén van onze bovenbuurmannen stond in de gang verhaal te halen. Hoe het kon dat de stankoverlast nu alweer terug, ja, nee, zelfs nog erger geworden was. Kon de rioolspecialist uitleggen hoe dat mogelijk was? Nou? Kon hij dat?

Ja, dat kon hij. Ten eerstens was de put groter dan gedacht, en bestond hij uit meerdere zogezegde compartimenten. Vorige keer was er zo’n compartiment leeggezogen maar het leek erop dat er, laten we zeggen, drie of meer nog vol zaten. Dat was één. Oftewel het eerste probleem. Verder was het vervolgens ten tweedens ook nog zo dat er daarbij waarschijnlijk sowieso ook een verstopping zat. Die verstopping zou ervoor kunnen zorgen dat de ‘materie’ niet goed wegliep, maar tevens kon het zijn dat er terugslag was, wat er dus voor zorgde dat er zelfs ‘materie’ vanaf de straat terug onze beerput instroomde. We werkten niet alleen bovenop onze eigen mest, maar wellicht ook die van vele andere Amsterdammers. Het was allemaal nogal onduidelijk en dan zat er maar één ding op: onderzoek ter plaatse.

Gekleed in een plastic overall liet de man van de ruimingsfirma zich even later zakken door een gat in de grond. Toen zijn voeten de grond raakten kwam zijn hoofd nog net boven de vloer uit en stond hij tot aan zijn middel in de stront. “Nou, daar gaat ‘ie dan,” lachte hij. Hij bukte zich en verdween onder de vloer. Ik vind het belangrijk hierbij te vermelden dat hij geen gezichtsbescherming droeg. Geen gasmasker, geen mondkapje, zelfs nog geen petje. Slechts verlicht door een zaklamp waadde hij voorovergebogen door het stinkende mensenafval, van achter in het pand tot aan de gevel. Ondergronds. Op zoek naar een verstopping. Mijn kruipruimte thuis was hierbij vergeleken een privé-zwembad op Ibiza.

Onverrichter zake en ongelooflijk smerig kwam de beste man weer boven. Hij was zeker een kwartier ondergronds geweest en stonk gemakkelijk een uur in de wind. Zijn humeur had er niets onder te lijden gehad. De plastic overall, die volledig onder de poep zat, zou ik resoluut hebben weggegooid, maar dat was blijkbaar zonde. De overall werd schoongemaakt.

Als je niet snel ergens vies van bent, dan is het schoonmaken van een overall vrij eenvoudig. Het vod werd aan de kraag boven de gracht gehouden en simpelweg met de hogedrukspuit bewerkt. Huppekee, klaar. Opgeruimd staat netjes. Alle spullen van de rioolspecialisten waren in mum van tijd schoon. Oh, wacht. De straat lag nu ook helemaal onder. Niets dat de hogedrukspuit niet op kon lossen, natuurlijk. Net zo makkelijk. Hoewel. Nu was door het opspattende water het bestelbusje van de heren specialist vuil geworden. Afspuiten, dan maar. Oei, de straat: spuit. Bus: spuit. Straat: spuit.

Na tien minuten waterpret waren zowel de straat als de bus enigszins schoon. Hetzelfde kon helaas niet gezegd worden van het sloepje dat vlak onder de schoonmaakplek in de gracht lag te dobberen. Het dekzeil was besprenkeld met miljoenen miniscule stukjes kak. Ook de fietsen die op twee meter afstand in een rek stonden dropen van het water, en dus de stront. Mijn fiets stond daar helaas tussen.

‘s Avonds stond ik naast mijn rijwiel te dubben. Ach, het was lekker weer en eigenlijk had ik best zin in een wandelingetje. Van mij mocht het ook gerust een paar dagen keihard plenzen van de regen. Vooral op het stukje gracht waar mijn fiets stond. Totdat dat zou gebeuren nam ik wel de metro. Ondergronds.
Illustratie: René Kuijpers.

Contactadvertentie

Ik ben een best wel gezellige vent. Ik heb een huis, een auto en een dochter. Maar genoeg over mij, laten we het over jou hebben.

Jij bent een leuke, spontane meid van in de dertig. Je bent ongeveer een meter tachtig lang. Het bruine, stijle haar vloeit in trage golven over je ranke schouders en past perfect bij je mysterieuze amberkleurige ogen waarin ik mijzelf uren kwijt kan raken. Je hebt een kuiltje in je kin of wangen. Je draagt weinig make-up, naturel ben je op je best. Mijn handen passen precies om je borsten die, met guitig de wereld inkijkende tepels, soepel dansen op je loop. Je kont is gelijk twee appeltjes, maar nog mooier is je schitterende slanke rug. Je gebit is uiteraard perfect. Bij elke controle word je door je tandarts overladen met complimentjes. Je bent gewoonweg een plaatje.

Door je schoonheid en niet te evenaren humor word je aanbeden door vele mannen, maar je ziet ze niet staan, je bent trouw. Je lust een biertje op zijn tijd. Je bent stoer en houdt van Rock & Roll, ook al betrap ik je er zo nu en dan op te huilen bij een romantische flutfilm. Je houdt, net als ik, niet van bokkenpootjes en Phil Collins. Je bent belezen, wijs en kan me behoorlijk op mijn plek zetten. Je blijft me verbazen.

Ik weet zo snel even niet welke bloedgroep ik heb, maar jij hebt dezelfde; we kunnen elkaar het leven redden. Je bent kerngezond en leeft waarschijnlijk langer dan ik. Je zal om me wenen, maar je bent sterk, je kan het aan. Je zal tevreden zijn met de liefde die je gekend hebt. Dát je die gekend hebt. Maar zover is het nog lang niet. We gaan eerst van elkaar genieten. In bed maar ook bijvoorbeeld in Milaan. Of zo. Ieder jaar gaan we een of twee keer naar de Waddeneilanden, daar ben je niet weg te slaan.

Aan de ontbijttafel nemen we het nieuws door. Genietend van een goede kop koffie (je houdt eigenlijk gewoon het meest van snelfiltermaling) bespreken we de laatste wandaden van de regerende Tweede Kamerleden. Je zegt dat je geen croissantje hoeft, maar als ik toch ga maken, okee, doe dan maar. Niemand kan verse jus d’orange persen zoals jij. Je wil niet naar je werk maar je moet. Je ziet me vanavond weer, okee? Dan gaan we lekker een avondje op de bank hangen. Je houdt van me. Mijn god, wat hou je van me. Je kan me daar soms een beetje een beklemmend gevoel mee geven, dat is iets waar je aan moet werken.

Eigenlijk is het niet te begrijpen hoe je al die tijd zonder mij hebt geleefd. Toen je mij leerde kennen was het alsof je uit een diepe slaap ontwaakte. Stel je voor dat we elkaar tegen waren gekomen toen we allebei nog jong en onbezonnen waren. Lieve help, dat was wat geweest. Konijnen zouden we zijn geweest. Niet te stoppen. We zouden samen overdonderd zijn door Nevermind van Nirvana, Quentin Tarantino filmgeschiedenis hebben zien schrijven, voor de televisie gehuild hebben bij het zien vallen van de muur. Het heeft niet zo mogen zijn, we hebben het alleen moeten doen. Dat gaan we nu goed maken.

We ontmoetten elkaar niet voor het eerst in een café of discotheek, maar door deze contactadvertentie. Je gelooft niet in relaties die door middel van dergelijke advertenties tot stand komen en hebt deze eigenlijk meer per ongeluk gelezen, uit nieuwsgierigheid, omdat je hoopte op een leuk stukje tekst, maar je bent blij dat ik deze eerste stap gezet heb, want die leidde tot dit alles. Ons leven samen. Deze contactadvertentie heeft je leven op zijn kop gezet. God zij dank. En mij, natuurlijk. Mij zij ook dank.

Herken jij jezelf in bovenstaande beschrijving, zoek me dan op op twitter. Je krijgt zeker een reactie.
Illustratie: Willemijn de Lint

Misdaadverslaggever

Het leven van een misdaadverslaggever, pfoe... Dat is geen peulenschilletje, kan hij u vertellen.

De mensen thuis vergeten wel eens, als ze met een kopje koffie en een plakje cake voor de televisie zitten, dat zo’n tv-programma erg veel tijd en inzet vergt. Maanden, zo niet jaren worden besteed met het nagaan van leads en tips, contacten worden onderhouden met vriend en vijand, crimescenes worden ter plekke bezocht, ook als die zich, helaas, ver overzees bevinden. U moet beseffen dat de misdaadverslaggever zeker zes à zeven, soms wel acht dagen per week in touw is om de onderste steen boven te krijgen. Met half werk wordt geen genoegen genomen, dat spreekt voor zich. Alleen met volledige devotie wordt er resultaat geboekt. En dat wordt er.

Hij doet het niet alleen, natuurlijk. Het moet vermeld dat hij geholpen wordt door een zeer professionele en capabale, door hem persoonlijk bij elkaar gezochte en leidinggegeven redactie, anders was het zelfs voor hem niet te doen. Hij snapt uiteraard dat de mensen hem zien als een soort van Superman die, onverschrokken en boud, de misdaad te lijf gaat, en ergens klopt dat ook wel, maar hij krijgt wel degelijk hulp. Kom zeg, hij is ook maar een mens. Een mens dat nergens voor terugdeinst en af en toe de dood recht in de ogen kijkt, maar desalniettemin een mens.

Want gevaarlijk is het, het leven van een misdaadverslaggever. Vergist u zich niet. Bijna de helft van alle gevangenen in Nederland zijn door hem hoogstpersoonlijk opgepakt, dus er zijn nogal wat rekeningen te vereffenen, dat begrijpt u natuurlijk wel. Zodra de kijker tijdens de eerste reclamebreak wegzapt heeft de misdaadverslaggever er al twee doodsbedreigingen opzitten. Het zij zo. Risico van het vak. Je kan zoiets je dagelijkse leven niet laten beïnvloeden, dat zou te ver gaan. Dan zou hij helemaal niets meer kunnen. Bovendien zou hij zich dan te kennen geven en dat is iets dat hij nooit, maar dan ook nooit of te nimmer zal doen. Dat kunt u gerust van hem aannemen. Je gaat ergens voor de volle honderd procent voor, honderdtien, misschien wel, of je laat het links liggen. En tja, iemand moet het doen. De Nederlander heeft het recht de waarheid te weten. Een fundamenteel recht. We mogen in onze handen knijpen dat hij er is, de misdaadverslaggever.

Ach, de arrogante mens. Ik blijf me er over verbazen dat mensen zo vol kunnen zijn van zichzelf. Ook de misdaadverslaggever moet toch mindere dagen hebben? Ook hij moet zichzelf toch af en toe in de spiegel en de ogen kijken en denken: “Waar ben ik nou mee bezig? Wie, behalve ik, schiet er iets mee op dat ik met een cameraploeg naar het graf van slachtoffer X ga om daar een bloemstuk (betaald door de produktiemaatschappij, uiteraard, ik ben niet gek) neer te leggen en nog eens hardop te bezweren dat ik niet opgeef, dat ik er alles aan zal doen om de schuldige schuldig bevonden te krijgen, dat ik melancholiek maar vastberaden de camera inkijk en dat ik het met enige moeite voor elkaar krijg nog een traantje weg te pinken ook? Wie? De consument? Het rechtssyteem?” Het kan haast niet anders.

Illustratie: Willemijn de Lint
Nee, als de arrogante mens al eens twijfelt, dan zal hij dat nooit hardop doen. Twijfel is fout, is slap. Niemand houdt van iemand die twijfelt en hijzelf al helemaal niet. Als je twijfelt heb je geen verhaal, en als je niets te melden hebt ben je oninteressant. Stel je voor dat de mensheid er achter komt dat de arrogante mens ook niet perfect is? Dat het openbaar wordt dat hij wel eens bang is een meisje aan te spreken, zich wel eens ongemakkelijk voelt als hij ergens alleen een drukke ruimte binnenloopt. Dat bekend wordt dat juist hij, mr. Perfect, eigenlijk een sukkel is. Zijn God, zijn hele wereld zou instorten. Dat moet te allen tijde voorkomen zien te worden.

Het is eigenlijk tragisch. De arrogante mens is een mens als alle anderen: verward, bang en onmachtig daarmee om te gaan. Hij beseft alleen niet dat niemand perfect is. Dat hij ook aardig gevonden kan worden als hij niet opschept. Aardiger, zelfs. Hij doet zich meer en beter voor dan hij is door zijn eigen lage zelfbeeld. Hij doet verwoede, en daardoor vergeefse pogingen om geaccepteerd te worden, want hoe meer hij zijn best doet, des te meer irriteert hij. Begrijp het dan toch, arrogante, domme lul: we zijn allemaal hetzelfde. Iedereen worstelt, probeert het allemaal zo goed mogelijk te doen. Iedereen maakt er het beste van, en af en toe een potje.

Behalve natuurlijk de misdaadverslaggever.

Toerist

Ik dacht altijd dat verblijven op een camping of in een hotel tussen uitsluitend Hollanders het ergste is dat je op vakantie kan gebeuren. Dat is niet waar. Wij zaten in een all inclusive resort op Griekenland tussen de palmbomen, cocktails met parapluutjes, maar liefst vijf zwembaden en honderden Duisters. Als ik al iets tegen Duitsers heb, dan is het enkel dat het ongelooflijk vervelende toeristen zijn, in arrogantie en onbeschoftheid slechts rechts gepasseerd door de Hollanders. Het enige dat je de Duitsers kwalijk kunt nemen en de Nederlanders niet, is dat ze gewoonweg weigeren om iets anders dan hun moerstaal te spreken. Het hotelpersoneel sprak dus ook vloeiend Duits. Ik wordt daar recalcitrant van, ik weiger dat. Laat ze maar moeite doen Engels tegen me te spreken. Ik wil niet in het Duits aangesproken worden omdat het overgrote deel van de toeristen dat eist.

Dat ligt daar dan maar op een stretcher naast het zwembad. Of liever gezegd, over een stretcher. De kwabben van de veelal dikke, amorfe Duitsers hangen over de randen in hoog tempo te verbranden. Als je goed luistert hoor je ze knapperen. De tieten van de mannen staan rechtovereind, zijn hun hoogste lichaamspunten, die van de vrouwen hangen, één links en één rechts. Net iets te hard brullen ze naar hun kinderen dat ze maar even anderswo spielen müssen.

Naast de Duitse taal beheerst het voltallige personeel, van balieklerk tot schoonmaakster, de kunst van het glimlachen. Bij het goedemorgen wensen, het wijzen van uw eettafel, het tappen van je biertje, alles gaat gepaard met De Meest Vriendelijke Glimlach. Het is duidelijk dat dat Hotel Policy is. Het moet. Lachen. Vinden die domme toeristen prettig, dat vriendelijke gedoe. Ze zijn op vakantie, hebben er het hele jaar hard voor gewerkt en willen nu even een weekje alles uit handen geven. Handelingen die thuis heel normaal zijn moeten nu door een ander voor ze gedaan worden. Ik heb mijn glas laten vallen, zou u misschien..? Mijn servet is vies, heeft u een nieuwe? Ja, dank u wel, hoor.

Het kan niet dat iedereen altijd maar vrolijk is. Die mensen tappen om twee uur ‘s nachts je laatste biertje en ‘s ochtends bij het ontbijt staan ze je weer vrolijk toe te lachen. Je weet gewoon dat ze je achter die glimlach onderhuids vervloeken. Dat het helemaal niet iedereen kan gebeuren en dat ze je juist een enorme eikel vinden voor het in de kamer laten liggen van je sleutel. Dat je, als je het toetje niet lekker vindt, dat dan maar lekker heel diep in je reet mag stoppen.

Ik vermoed dat er bij het bankje aan de kant van de weg naar het hotel, net om de hoek en uit het zicht en gehoor, dagelijks koks, bedienden en gerants op de weg naar huis even stoppen. Nog altijd glimlachend zetten ze daar hun brommer op de standaard en ontspannen hun gezicht. Dat zal best een beetje zeer doen. Na een paar seconden met gebogen hoofd en hangende schouders te hebben gestaan rekken ze zich uit, ze maken zich groot en schreeuwen uit volle borst dat alle toeristen honden zijn, walgelijke varkens, en dat ze nooit, maar dan ook nooit meer een voet in het hotel zetten. Vervolgens stappen ze weer op en gaan naar huis. Morgen is het weer vroeg dag.
Illustratie: Willemijn de Lint

De toeristen hebben niets door. Aardig meisje is dat toch, die met dat haar. Ze zien niet dat ze gehaat worden, weerzinwekkend worden gevonden, want het personeel haat lachend. Ze doen de hele dag alsof, spelen toneel. Dat is duidelijk te zien. Behalve als je oogcontact maakt. Zodra ze je aankijken zijn alle bediendes verliefd op je, willen alle barmannen je vriend zijn. Het is een vreselijk bestaan, daar in dat hotel te moeten werken, al die toeristen, maar jij, jij bent anders. Voor jou doen we het. Bedankt dat je bent gekomen. Zonder jou was het een afschuwelijke zomer geweest.

Dat is het ergste. Je komt erachter dat je erbij hoort. Je bent een van de velen. Een nummer. Jij legt je handdoek niet om zeven uur ‘s ochtends al op een stretcher zodat die gereserveerd is, maar alleen maar omdat je daar te lui voor bent. Het ergste dat je kan overkomen op vakantie is beseffen dat je zelf een toerist bent.

Niets

Van een vriend kreeg ik onlangs het boekje ‘Sum: Forty tales from the Afterlives’ van David Eagleman. Een vermakelijke collectie schetsen van hoe het hiernamaals eruit zou kunnen zien, van verschillende religieuze tot biologische kanten bekeken. Mijn favoriet is de voorstelling dat God geen man of vrouw blijkt te zijn, maar een op zeer laag niveau denkend ras dat ons geschapen heeft om tot inzichten te komen, min of meer zoals wij computers gebruiken voor denkprocessen die ons slecht afgaan. Zij die na het sterven hopen op antwoorden komen daarbij dus bedrogen uit. Leuk boekje.

Als ik over de dood nadenk moet ik altijd denken aan een verhaal dat mijn leraar Natuurkunde op de middelbare school vertelde, nadat hij aan een andere klas had uitgelegd dat als je voorbij de grens van het almaar uitdeiende heelal zou kunnen komen, daar helemaal niets zou zijn. Hij vroeg die klas zich in te beelden wat dat zou betekenen: niets. Een jongen uit die klas vond dat idee zo beangstigend dat hij flauwviel.

Ik ben niet gelovig. Ik geloof niet in een God en niet in reïncarnatie. Wat er met me gebeurt na de dood weet ik niet. Ik vermoed gewoon niets. Waarschijnlijk hetzelfde niets als het niets buiten het heelal. Denk jezelf eens in: wat is niets? Echt niets? Geen zwart, geen wit, geen eindeloze leegte, zelfs geen mogelijkheid om dat niets te kunnen interpreteren. Echt helemaal niets. Niets.

Het is iets gemakkelijker om ‘alles’ voor te stellen. Alles is het gehele heelal. De aarde, water, lucht, van de kleinste subatomaire deeltjes tot hele planeten, sterren, melkwegstelsels. Maar ook honger en dorst, oorlog, liefde. Horrorfilms en breinaalden. Ovenreiniger. Alles tot aan die rand waar het almaar uitdeiende heelal stopt, want daar is niets meer.

En daar gaat het dus mis.

Vroeger, heel lang geleden, toen was er al niets. Tot de oerknal. Toen was alles er opeens. Volgens de wet van behoud van energie is dat onmogelijk. Maar ook die wet is gebaseerd op iets en dus waarschijnlijk pas ontstaan tijdens de oerknal. Alles en niets, vechtend om ruimte. Alles won en wint nog steeds voortdurend ruimte op het niets, maar het niets is niets en heeft dus geen grenzen en zal altijd groter en meer zijn dan alles. Nee, niet groter en meer, want dan zou niets iets zijn, en dat is het niet.

Voor ons simpele stervelingen bestaat niets helemaal niet. Niets wordt namelijk al iets als je erover nadenkt. Het is gewoon onmogelijk. Ik ben wel eens jaloers op die jongen die flauwviel. Graag zou ik zo dicht bij het niets komen. Maar hoelang ik er ook over nadenk, ik kom altijd bij dezelfde gedachte uit: niets is niets.

Als ik een boekje zou schrijven als dat van meneer Eagleman zou het moeten heten: ‘Niets over het hiernamaals’. Het zou niets voorstellen, hoor. Het zou geen tekst bevatten, geen pagina’s, zelfs geen omslag. Het zou niets kosten, want je krijgt er ook niets voor terug. Ik had er niets voor hoeven doen maar toch zou het mijn Magnum Opus zijn. Want als ik iets goed kan, dan is het wel niets.

Illustratie: René Kuijpers

Pluk 11 - Strandstoel

Op zeer late leeftijd (ik was in alles een laatbloeier) ben ik van de strandstoel gaan houden. Er zijn niet veel dingen die ik goed kan, maar ik kan een strandstoel opzetten. Als de besten.

Mijn vader heeft een hekel aan het strand. Gedoe. Zand. Ik geloof niet dat ik hem ooit aan de zee heb gezien. Mijn moeder vond het strand best leuk, totdat mijn broertje er een keer werd gebeten door een hond. Dat was de enige keer dat ik haar hartgrondig heb horen vloeken. Jarenlang heb ik gedacht dat een bouvier een klerehond heette.

Tot aan mijn puberteit kwam ik er dus niet vaak, het strand. Ik heb er de afkeer tegen overgenomen van mijn ouders. Maar als het moest dan moest het, en toen de meisjes uit mijn klas met z’n allen naar het strand gingen om bikini’s te dragen kon ik natuurlijk niet meer wegblijven. Opeens was ik er weer dagen achtereen te vinden. Strandstoelen werden er niet gebruikt, we lagen op handdoeken te bakken in de zon. De meisjes op hun rug, trots op wat ze te tonen hadden, de jongens meestal op de buik, om hormonale redenen.

Ik was een impopulaire, stille, lange slungel, dus als op de terugweg de die dag ontstane koppeltjes in een lange stoet naast elkaar fietsten, fietste ik achteraan, alleen. Dat heeft mijn voorliefde voor het strand ook niet veel goeds gedaan. Al snel was ik er weer gemakkelijk weg te slaan.

Jaren later kreeg ik voor in mijn achtertuintje een heuse strandstoel. Knaloranje. Met een groteske afbeelding van een bloem op de bekleding. “Een strandstoel?,” vroeg ik toen ik hem kreeg. “Een strándstoel? Wat moet ik met zo’n ding? Ik heb een hekel aan het strand en ik heb een hekel aan strandstoelen. En ze zitten kut. En deze is nog knaloranje ook!” Na twee dagen was ik er niet meer uit vandaan te krijgen. Elk vrij momentje bracht ik door in mijn nieuwe stoel met een boek of een biertje. Of om een tukje te doen. Laten we eerlijk zijn: in een strandstoel kan alles. Topstoel.

Pluk de Nacht is om vele redenen een fijn festival, maar het allerleukste zijn er de mensen die hun strandstoelen opzetten. De organisatie van Pluk weet dit, getuige de instructiefilmpjes-met-een-knipoog die er elke avond getoond worden. Tegen negenen is het veld één grote kluwen van naar alle kanten uitstekende houten leuningen en poten, verward in doek. Vingers komen klem te zitten, vloeken banen zich een weg naar buiten. Bij vrijwel iedereen gaat het de eerste keer mis. Een enkeling lukt het even later zelf, anderen komen er na wat gehannes met zijn tweeën uit, weer anderen vragen hulp en sommigen laten het uiteindelijk maar voor wat het is en gaan op een amorfe stoel zonder leuningen met hun billen op de grond zitten. Fantastisch. De hoofdfilm is het toetje.

Let op, mensen: klap eerst de voorpoot naar beneden, dan gaat de rest vanzelf. Mocht het om een of andere reden toch nog niet lukken, zoek mij dan. Ik help. Ik ben die lange slungel die overal een beetje mijmerend rondstruint.


Deze mijmering verscheen eerder op www.plukdenacht.nl.

Pluk 11 - Het gevangenisleven

Het Deense ‘R’ is een ‘snoeiharde’ gevangenisfilm. Nou, ik weet het niet.

Hoofdpersoon Rune wordt bij binnenkomst meteen het vuur aan de schenen gelegd. Hij moet zijn matras afstaan, de plees schrobben en in foetushouding op de grond gaan liggen met zijn duim in zijn mond. Hij doet alles braaf. Hoezo snoeihard? Ik noem dat een watje.

Het feit dat Rune meteen zijn cel wil schoonmaken, en dat zijn haar in de tijdsspanne van de film (circa zeven maanden) perfect geblondeerd blijft, geen uitgroei, pleit ook niet voor hem. Er wordt niet verteld waarom Rune de bak in moet, maar het moet iets in de trant van een gewapende overval op een kapperszaak zijn geweest.

Dat gevangenisleven, vertel mij wat, is geen peulenschilletje. Je kan niet zomaar binnenlopen en je door iedereen tot zijn bitch laten benoemen. Dat werkt niet. Dan ben je tot in de eeuwigheid de lul. Het levert voor die jongens bovendien allerlei onderlinge spanningen op. Bubba is geil maar maandag is niet zijn dag, dus wil hij ruilen met Jimbo die natuurlijk ook gewoon zijn ontladingsmomentje nodig heeft. Medegevangenen zien dat er ruimte is voor onderhandelingen en bieden twee sloffen sigaretten voor je, maar daar wil Jimbo niets van weten. Voor je het weet is het weer knokken geblazen. Hartelijk bedankt, hoor.

Meteen op je eerste dag in de bak de grootste klootzak uitzoeken die er rondloopt en hém vragen voor je te bukken is ook geen gezond idee. Goed, je verblijf in het gevang wordt er aanzienlijk door verkort, maar daar is alles mee gezegd. Je zal slim moeten zijn om in zo’n vijandig klimaat te kunnen overleven. Gewiekst.

Je moet ervoor zorgen dat je onaantastbaar bent. Bij het eerste pak rammel dat je te wachten staat moet je meteen heel hard roepen dat je AIDS hebt. Niemand wil nog jouw bloed aan zijn handen. Of je zorgt ervoor dat je iets unieks in de aanbieding hebt. Een nichemarkt bedrijven. Welke niche, dat is aan jou. Het is jouw uniek selling point. Ik kan daar weinig over zeggen. Ik ga ook niet alles voorkauwen. Doe jij ook eens wat.

Ik zou, denk ik, grappen maken. Flauwe grappen. Je moet je beseffen dat het publiek in zo’n penitentiaire inrichting nou niet bepaald hoogopgeleid is. Het zit er niet vol met intellectuelen. Je moet je een beetje aanpassen aan het niveau, af en toe een Geer en Gooropmerking plaatsen. Een Ron Brandstedertje doen. Een Boszhardje. Dat vinden ze leuk, die rakkers. Nee, ik heb niets te vrezen in de petoet. Maak je om mij geen zorgen.

Het valt allemaal wel mee, dat leven in de bajes. Wat je in ieder geval niet moet doen is meteen je cel schoonmaken en je haar blonderen. Dan vraag je erom. Dan gaat het er meteen snoeihard aan toe.


Deze mijmering verscheen eerder op www.plukdenacht.nl.

Pluk 11 - Collectief filmgeheugen

Een gremlin moet je niet in aanraking laten komen met water, en al helemaal nooit voeden na middernacht. Prinses Leia is de zus van Luke. Who you gonna call? E.T. phone home.

Er zijn films die iedereen kent. Films die bestaan in het collectief geheugen. Films die je als kind ziet en nooit meer vergeet, en die je aan je eigen kinderen laat zien als ze daar oud genoeg voor zijn omdat dát nou pas echt goede films waren. Beter dan die rotzooi die ze nu maken. Daardoor komt het dat er nog steeds buiten Star Warsje en Indiana Jonesje gespeeld wordt.

De generaties voor ons hebben in hun jeugd ook films gezien die indruk op ze gemaakt heeft. The Sound Of Music of Annie, om maar wat te noemen. Die films zitten veel minder diep geworteld in het collectieve filmgeheugen omdat er gewoonweg minder mogelijkheden waren om favoriete films aan het nageslacht door te geven. De eerste generaties Betamax en V2000 videorecorders waren duur en bleken bovendien knopjes te bevatten waar niet op gedrukt durfde te worden.

Ik kan vrij precies uitleggen wat Marty McFly allemaal meemaakte in Back To The Future. Over de avonturen van Johnny Depp in Pirates Of The Caribbean kan ik daarentegen veel minder vertellen. Iets met dode piraten, ik weet het niet meer. De kids van nu weten dat wel. Over één generatie zit kapitein Jack Sparrow dus ook in de collectieve filmkennis.

Prachtige Plukfilms als Above Us Only sky en Jack Goes Boating zullen die status nooit bereiken. Niet alleen omdat het geen films zijn die niet voor een groot publiek aantrekkelijk zijn (want niet voor ettelijke miljoenen dollars geproduceerd in Hollywood), maar ook omdat het collectieve geheugen vrijwel uitsluitend jeugdfilms bevat. Dát zijn namelijk de films die ouders aan hun kinderen doorgeven.

Hoewel...

Het zou heel goed kunnen dat het grote filmgeheugen aan het verdwijnen is. Kinderen luisteren sowieso al nauwelijks meer naar hun ouders, dus waarom zouden ze wel naar hun favoriete films gaan kijken? Je ziet de ogen al bijna omhoog rollen bij het voorstellen gezellig samen een dvd’tje te gaan kijken. Kom op zeg, pap. Ik heb wel wat beters te doen. ‘Maar dan maken we er een grote bak popcorn bij! Nee?’ Hopeloos.

Er zijn nieuwe wegen om te bepalen welke films je moet zien, en die zullen alleen maar toenemen. Je gaat naar IMDB en kijkt welke films hoog aangeschreven staan in het genre dat je aanspreekt. Het zou een verrijking van onze maatschappij kunnen betekenen. Catwoman wordt vergeten, The Shawshank Redemption vele malen herbekeken.

Ach, waarschijnlijk zal het allemaal anders lopen. Op Twitter 3.0 zullen bakvissen rondtweeten dat Transformers VIII kapot vette holo-effecten bevat, maar dan in nieuwere, hippere bewoordingen. Alles zal alleen maar minder worden. Niemand zal zich nog interesseren voor de tijd waarin écht goede films gemaakt werden. Beter dan die rotzooi die ze dan maken. En niemand zal meer weten hoe gaaf het is om een gremlin in een blender te stoppen.


Deze mijmering verscheen eerder op www.plukdenacht.nl.

Pluk 11 - Water

Vorig jaar heb ik vele goede dingen gehoord over Pluk de Nacht. Ik stelde me een landtong voor, een schiereilandje omgeven door water, vol met pizzatenten, biercampers en een groot scherm met goede films. Na de film zou het er vol staan met drinkende, rokende en lachende mensen, dansend op de soundtrack van een foute film. Ik heb mezelf plechtig beloofd om er dit jaar bij te zijn. Dus ik ging.

En alles is waar. Pluk de Nacht is te gek. Het Stenen Hoofd is omgetimmerd tot een klein Lowlands, de kraakdroom van elke vrijgevochte hippie maar tevens een plek waar de kantoorklerk prettig zijn dag kan afsluiten. Je eet er een crêpe, een hamburger of een huisgemaakt frietje. Er is fris, koffie, wijn en vooral Vedett. Voor een door jezelf te bepalen bedrag huur je een strandstoel en steun je de organisatie, maar je kan ook plaats nemen op het terras, de tribune of, en dat deed ík, in de VIP-loge onder de projector. Plaats voor een man of zes, dus wees er vroeg bij.

Water is fijn. Het strand. Een eiland. Ik ben graag in de buurt van open water. Het moet in de buurt zijn. Op fietsafstand. Ik zou niet goed gedijen in het midden van een continent. Pluk de Nacht is door water omgeven. Aan drie kanten afgesloten door water van het IJ wordt er een filmfeestje gegeven. Heerlijk. Rond negen uur stroomt het bouwterrein langzaam maar zeker vol, vindt het publiek het perfecte plekje voor zijn strandstoel, haalt een drankje en gaat voor de zekerheid nog een keer plassen.

Titelsgewijs kan je een openlucht filmfestival niet beter beginnen dan met de Duitse film ‘Über Uns Das All’, die vreemd genoeg onder haar Engelse titel wordt aangekondigd: ‘Above Us Only Sky’. Boven ons enkel lucht. De film is goed. De ietwat surrealistische omgeving nog beter. Vrijwel het hele Stenen Hoofd is bezaaid met diep in strandstoelen weggedoken filmliefhebbers. Schouder aan schouder zit men, onder dekentjes, te genieten van een niet zozeer gezellige, maar zeker indrukwekkende film.

Ik kom er nu niet onderuit de kleine kanttekening te maken dat dit alles zich afspeelde in de regen. Daar. Ik heb het gezegd. Het regende. Nu en dan was het eventjes droog, af en toe kwam het met geweld naar beneden. Het publiek werd overkoepeld door een bonte verzameling papraplu’s en poncho’s. Tijdens stille passages kon je het water horen afketsen op het vele aanwezige plastic. Schouders werden hoog opgetrokken en capuchons strak over hoofden gesnoerd.

Maar de regen mocht en kon de pret niet drukken. Het publiek bleef. Men liet het over zich heenkomen. Nou en? Een enkele dansende dwaas gehuld in slechts een T-shirt deed ons beseffen dat het allemaal zo erg niet was. We haalden nog een biertje. We staken er nog één op. We plukten de nacht, met boven ons enkel lucht. En water.


Deze mijmering verscheen eerder op www.plukdenacht.nl.

Lijntje



Hoewel het slecht is geknipt en er een vreselijk liedje onder is geplakt, kan ik bijzonder hard lachen om dit filmpje. Vooral het laatste voorval waarin een jongen een agent moet helpen om een alcoholtest te kunnen ondergaan is hilarisch. Tevens is het een volslagen belachelijk stukje burgercontrole.

In de Verenigde Staten is men op een heleboel vlakken veel verder dan in Europa. Onder andere in onderzoek naar kanker en autisme. Daar staat echter een hoop tegenover. Het eetgedrag van de gemiddelde Amerikaan, bijvoorbeeld. De staat van wegen en bruggen, het feit dat de ziekenkostenverzekeringen nog steeds niet jofel zijn en het aantal wapens dat vrij op de markt verkrijgbaar is. Het is een raar land.

Neem nou die alcoholtest. Over een lijntje lopen om te bewijzen dat je niet dronken bent is natuurlijk archaïsch, maar dat is nog niet het ergste. Het meest belachelijke feit uit dit filmpje is dat de agent zijn eigen lijntje heeft meegenomen. Onderdeel van de uitrusting. Je ziet zo'n man of vrouw zich al staan omkleden in de kazerne. "Pistool, handboeien, lijntje.. Jep, ik ben er klaar voor."

Stel nou dat je als Amerikaans agent een burger tegenkomt waarvan je vermoedt dat hij te diep in het glaasje heeft gekeken. Die mag je dan natuurlijk niet zomaar oppakken, daar zijn regels voor. Niets aan te doen. Nee, je zult eerst moeten bewijzen dat hij dronken is. Over een lijntje lopen, dus. Het is niet ondenkbaar dat er zich op de plaats des misdrijfs geen natuurlijke kaarsrechte lijn bevindt. Gelukkig ben je daar dan op voorbereid met je Standard Issue uitrol-lijntje. Als het sujet keurig netjes over je lijntje heeft gelopen is hij niet schuldig en mag hij gaan. Heeft hij echter een misstap gedaan dan is het bewijs geleverd: dronken als een lor. Handen op de motorkap, flink schreeuwen, hardhandig fouilleren, de boeien lekker strak en mee naar het bureau. De samenleving is er weer een stuk veiliger op geworden.

In Nederland kom je met zo’n test niet ver. De verdachte hoeft maar te zeggen dat hij welzeker recht liep, maar dat jij het lijntje scheef had uitgerold. Voor een broodnuchter iemand valt daar natuurlijk niet normaal overheen te lopen, zo’n scheef lijntje. Hij staat geheid binnen vijf minuten weer buiten.

De jongeman uit dit filmpje heeft overigens ook niets te vrezen: er is nooit bewezen dat hij niet over een lijntje kon lopen.

Vrijgezel

Linda*! Linda was echt leuk. Echt iets voor mij. Prachtig lang haar, goed figuur. Kon je mee lachen. Vrijgezel. Zouden ze even een afspraak voor me regelen met Linda? Wij zouden het namelijk heel goed met elkaar vinden. Gek, eigenlijk, dat ze daar nog nooit aan gedacht hadden.

Nou, eh.. Wie weet. Misschien eens een keer. Niet deze week.

Het was lief bedoeld van mijn vrienden, maar ook wel raar. Er is iets vreemds aan de hand met vrijgezel zijn. Gepaarde vrienden behandelen je anders. Je bent namelijk niet vrijgezel, je bent alleen. En alleen is niet goed, niet de bedoeling. Zielig. Je hoort niet alleen te zijn, er mist iets. Je bent gewoonweg niet compleet. Je bent opeens zo’n leuke jongen, waarom heb je toch geen vriendin? Er wordt voor je nagedacht, je wordt geholpen, want zo kan het eigenlijk niet langer. Je zou er zo van opknappen, een vriendin.

Ja, natuurlijk, na tien jaar huwelijk is het logisch dat je even niets wil. Logisch. Heel logisch. Begrijpen ze volkomen. Even het hoofd leeg. Uiteraard. Maar toch. Zou ik diep in mijn hart, als ik heel eerlijk was, niet liever een betekenisvolle, diepe relatie hebben met een lieve, leuke vrouw? Iemand om alles mee te delen? Nee, nee, ze willen me niets opdringen, ze vragen het maar gewoon even, als vrienden onder elkaar, ze dachten alleen maar, ja, nee, het zou toch fijn zijn? Toch?

Misschien ben ik wel een hopeloze ouderwetse romanticus. Ik geloof niet in blind dates, niet in dating sites en niet in koppelen. Je gaat dan namelijk niet op stap met iemand die je wellicht leuk zou kunnen gaan vinden, nee, beide kanten zitten meteen al veel verder in het denkproces. Zou ik het lang vol kunnen houden met haar? Kan ik het op hem? Vloekt zijn haarkleur niet met de vloerbedekking? Hoe kan je elkaar objectief leren kennen als je weet dat er iets op het spel staat? Dat er wordt ingezet op een langdurige relatie, alleen nog even kijken of het klikt? Het fotolijstje staat al klaar op de schoorsteenmantel, het is enkel nog even een kwestie van de juiste foto vinden.

Je moet het op zijn beloop laten. Je moet je leven leiden. Je moet jezelf begeven naar een optreden van een vriend, die op die specifieke avond zelf een shaker heeft gefabriceerd van een bierblikje en rijstkorrels. Je moet een flauwe grap maken, tegen niemand in het bijzonder zeggen dat hij een Kula Shaker heeft. Het mooie meisje voor je moet zich dan omdraaien en zeggen: “Die heb ik gezien. Kula Shaker, bedoel ik.” Drie maanden later moet ze dan bij je intrekken. Zo hoort het te gaan.

Totdat dat weer gebeurt vind ik het eigenlijk wel best, zo. Ik hoef nooit te wachten tot ik onder de douche of naar de WC kan. Ik eet waar ik trek in heb, niet wat de pot schaft. Als ik een boek wil lezen heb ik geen last van Extreme Makeover: Home Edition op de achtergrond. Niemand die zich bemoeit met wat ik aantrek. Niemand die me achter de computer wegtrekt omdat ze iets leuks met me wil gaan doen. Niemand die me zomaar eens een complimentje of een knuffel geeft, een kopje koffie voor me zet. Altijd maar alleen op de bank. Met chips.
Illustratie: Willemijn de Lint

Toch maar even op Facebook kijken.

Ziet er goed uit.

Linda.











*Enkele namen zijn gewijzigd om de onschuldigen te beschermen.

Balzak

Het jaar 2011 begon niet best. Ik blaakte niet bepaald van gezondheid. Het is half februari en de dit jaar al door mij geleden ziektes zijn respectievelijk: verkoudheid, griep (2 maal) en keelontsteking. De klap op de vuurpijl moest toen nog komen. Na een week lang ijs, vla, maar gelukkig uiteindelijk ook yoghurt met stukjes fruit te hebben gegeten ben ik welgeteld één dag 'beter' geweest. De dag daarna had ik, ik wist niet dat het kon, een ontstoken balzak.

Ik begrijp dat velen van jullie nu een gniffelmomentje nodig hebben, dus ik zal de pen even neerleggen.

Zijn we er weer? Goed dan.
Gelukkig kon mijn huisarts mij mededelen dat in de balzak zelf niets aan de hand was. Teelballen, zaadleiders, alles deed het naar alle waarschijnlijkheid nog; het betrof hier een toevallig klote gepositioneerde ontsteking van een stuk huid. Dat was een opluchting. Iedere man kan beamen dat armen kunnen breken, schouders uit de kom kunnen geraken, een schedelbasisfractuur opgelopen kan worden en dat dat natuurlijk allemaal heel ongemakkelijk is, maar nog prima te overzien. De ballen moeten echter te allen tijde okee zijn.

Ondanks dat er met het reproductieorgaan van ondergetekende niets aan de hand leek te zijn leverde een en ander wel een vrij vervelend bijkomend verschijnsel op. Pijn. Nogal vrij veel pijn, zelfs. Bij vrijwel elke beweging schuren de ballen langs het been, wat in mijn geval steevast resulteerde in een gevoel alsof er een brandende ijspegel in mijn zak werd gestoken. Ik kon niet lopen, niet zitten en al helemaal niet fietsen. Ik lag op mijn rug op de bank, de billen net over de rand. Staan ging nog net als ik mijn benen een beetje uit elkaar zette en iets door de knieën zakte als de He-Manpoppetjes uit mijn jeugd. Zo strompelde ik, tergend traag, door het huis en naar de supermarkt. Goedemiddag, buurvrouw.

De linkerkant van mijn scrotum zag er als altijd potent en welgevormd uit, maar verder vrij normaal. Aan de rechterkant stond de huid echter strak over een vijf centimeter lange gezwollen buis van ontstoken vlees. Aubergine-paars en glimmend. Grotesk, zou je ook kunnen zeggen.

Aangezien ik al flink wat ziekmeldingen op mijn naam had staan, en omdat ik dacht, pijn is pijn, waar je ook bent, besloot ik gewoon te gaan werken. In Amsterdam liet ik mijn fiets in de fietsenflat staan en nam de tram. Het was druk en ik moest staan. Helemaal niet erg. Bijna was ik te laat met uitstappen (ik liet de mensenmassa even voorgaan), kwam net niet klem te zitten tussen de zich sluitende deuren, maar het afstapje was een afsprong, de hoge duikplank, en de tram zette zich alweer in beweging waardoor ik vaart kreeg tijdens de sprong en op één been hinkelend tot stilstand kwam. Ik moest even blijven staan uitpuffen, handen op de knieën. De pijn in mijn kloten verbijten. Dat leverde vreemde blikken op.

Op mijn werk kwam ik er al snel achter dat ik een beoordelingsfout had gemaakt. Acht uur achter een pc zitten op een balzak als een kleine meloen is ondoenlijk. Ook met kussentjes. De volgende dag hing ik dus weer thuis op de bank.

Elke avond ging ik om tien uur 's avonds dankbaar naar bed, want liggen deed geen pijn. Heel voorzichtig manouvreerde ik mij dan op mijn rug, benen wijd. Ik was erop gebrand dat ik in mijn slaap niet zou draaien, niet zou woelen, me geen millimeter zou verplaatsen. Die eerste uren nacht waren heerlijk. Pijnloos. 's Ochtends werd ik echter wakker met een gekneusde rug na negen uur in één positie te hebben gelegen. Dat was vaak het slechtste moment van de dag. Het knakmoment. Ik kon naast niet lopen, niet zitten en niet fietsen nu ook niet meer liggen.

Na een kleine week antibiotica was mijn balzak gelukkig weer terug in herkenbare conditie. Middels deze weg wil ik dan ook graag Alexander Fleming hartelijk danken voor het uitvinden van de penicilline. Had hij dat niet gedaan, dan had ik nooit de ballen gehad om dit stukje te schrijven.
Illustratie: René Kuijpers

Oerol

Wij hollanders, wij zijn zeurpieten. Geen volk ter wereld kan zeuren zoals wij. Niet dat we dat nou zo graag doen, hoor. Helemaal niet. Het liefst zouden ook wij de hele dag vrolijk zijn, zingen en dansjes doen, maar dat is ons nou eenmaal onredelijkerwijs niet gegund. Echt heel vervelend.

Hollanders zeuren als ze in de file staan en als het druk is in het openbaar vervoer. Hollanders zijn tegen afschaffing van de hypotheekrenteaftrek en tegen de verschillen tussen arm en rijk. We klagen over dierenleed en over de prijzen van het vlees in de supermarkt. De gemiddelde hollander komt er bij vergelijking met overige wereldbewoners maar bekaaid af. Echt niet leuk.

Tijdens het eerste weekend van Oerol 2011 viel er voor een doorsnee hollander genoeg te zeuren. Het heeft geregend en het heeft gestormd. Voorstellingen werden verplaatst of afgelast. Lucky Fonz speelde en werd tot overmaat van ramp afgelost door Hessel. Narigheid zat, dus. Maar wat wilde het geval? Er werd niet gezanikt op Oerol. Bij regen werd er vrolijk geschuild, de wind werd stoïcijns getolereerd en voor Lucky Fonz heeft een enkeling zelfs braaf in zijn of haar handen geklapt. Hoe kan dat?

Het goede humeur beperkte zich ook niet tot de bezoekers van Oerol: eilandbewoners klaagden niet over de tientallen fietsen tegen hun tuinhekjes, horecamedewerkers lachten mee met de beschonken mensen in hun etablissementen en blote mannen en vrouwen werden zonder morren, ja, zelfs met excuses, door de organisatie uit het duinmeertje gehaald omdat dat onderdeel uitmaakte van een voorstelling. Hoe zit dat?

Van de bezoekers zou je kunnen redeneren dat ze in groten getale naar Terschelling zijn gekomen om te feesten en zich dus niet willen laten irriteren door onbenulligheden, maar dat geldt in principe voor alle festivals en evenementen. De eilanders zouden de dikke portemonnee’s van de toeristen in hun achterhoofd kunnen hebben en daardoor hier en daar een oogje toeknijpen, maar ook dat is niet uniek.

Officiële cijfers ken ik niet, maar het overgrote deel bezoekers van Oerol kampeert. En kamperen is loslaten. Met alle winden meewaaien. Staat er een te lange rij voor de douches dan spring je in het ven. Als je het koud hebt dan dans je je warm, kruip je tegen je partner aan of laat je je verwarmen door de juttersbitter. Makkelijk zat. Koude oploskoffie, tandenpoetsen met wodka. Kampeerders zien geen problemen. Kampeerders lossen op.

Misschien komt het door het eiland. Het afgeslotene ervan. We moeten het met elkaar doen. We kunnen met elkaar doen wat we willen, want het vasteland kijkt niet mee. We vergeten internet en sociale media. What happens on Terschelling stays on Terschelling. Dat werk. Als je je vrij voelt, ver weg van alle verplichtingen en sociale verwachtingen, waarom zou je dan zeuren? Goed mogelijk.

Een ander voordeel van een eiland is dat er, door die afstand van de grote stad, alles rustig kan. Het tempo is er niet hoog. Ouderwets, haast. Er zijn geen snelle auto’s, geen hogesnelheidslijnen. Je neemt de trekker of de fiets. Afhankelijk van de windrichting ben je vroeg of laat. Het maakt niet uit. Jamaica in de wind.

Hoe het komt, komt het, maar iedereen is lief, iedereen vrij en goedgemutst. Er wordt gelachen en gedeeld. Men danst en gaat samen op de foto. Op de festivalterreinen wordt flink wat rommel gemaakt, de vrijwilligers ruimen het lachend op.
Illustratie: Willemijn de Lint

Na vier dagen kwam aan mijn Oerol een einde. Er moest weer gewerkt worden. De veerboot was de haven nog niet uit of overal om me heen begon het weer. Het gezeur. De tosti’s waren niet te vreten, het werd uitgerekend mooi weer nu wij vertrokken en gadverdamme, morgen weer op kantoor. Er werd weer gezanikt alsof er levens vanaf hingen. Ik zuchtte diep. Echt heel jammer.

Brommertjes

Ik hou niet van brommertjes. Daar is niets aan te doen, ik kan het niet nuanceren. Ondingen zijn het. Lawaaierige, irritante machientjes. Merk en model doen er niets toe, alle brommertjes zijn naar. Het brommertje is de mug van de weg.

Vanaf mijn vijftiende heb ik enkele jaren op zondagen en in vakanties gewerkt in een snackbar aan het strand in Bloemendaal aan Zee. Al heel snel was ik het tegen de wind in fietsen langs de lange Zeeweg beu en kwam er dus een brommertje. Het kleine, oranje, oude brommertje van mijn opa. Ik was destijds al even lang als dat ik nu ben, misschien nog iets magerder. Het zag er niet uit. Als een opgevouwen bidsprinkhaan met puisten tufte ik op dat miniscule brommertje door de duinen.

Het brommertje was helaas niet echt een heel erg goed brommertje. Een vriendje wist wel hoe je zo’n ding kon opvoeren en demonstreerde dat graag. Twee weken lang reed het brommertje dan vijfenzestig kilometer per uur, daarna scheed het er in zijn geheel mee uit. Vaak heb ik vanaf het midden van de Zeeweg het brommertje trappend naar het strand moeten meekrijgen, windkracht negen tegen, het duin op. Het brommertje was geen succes. Over een trauma wil ik zeker niet spreken, maar het is goed mogelijk dat een groot deel van mijn afkeur voor brommertjes in deze periode is ontstaan.
Illustratie: Willemijn de Lint
Een brommertje is vlees noch vis. Het slechtste van twee werelden. Omdat men er niet uitkwam is ooit dus besloten dat het brommertje overal gewoon gedoogd wordt. Op de rijweg en op het fietspad. Meestal rijden ze dus daar waar ze het slechtst uitkomen. Is er een smal fietspad, dan wordt dat verkozen boven de ruime rijweg, maar mocht er een lege, krappe rijbaan zijn, dan is het heerlijk om net te langzaam voor die ene auto te blijven hangen. Op straat worden ze betoeterd, op het fietspad toeteren ze zelf.

Het is ook een lui ding, het brommertje. Nog nooit heb ik iemand actief op een brommertje zien zitten. Het schijnt de sport te zijn om zo nonchalant mogelijk op het brommertje zo hard mogelijk te rijden. Dat is cool. Heel chagrijnig moet je dan ook toeteren naar die vervelende hard peddelende fietsers als je er niet langs kan. Dat zal ze leren.

Het grootste probleem met brommertjes is natuurlijk het geluid. Van het suffe gepruttel van een stationair lopend brommertje tot het hoge knerpende geluid van een brommertje op topsnelheid, altijd is het irritant. Te hard. Te doordringend. Sommige mensen vinden het geluid van hun brommertje mooi en doen er alles aan om dat zo luid en duidelijk mogelijk te krijgen. Dat zou veel verbodener moeten worden. Op straffe van flinke straffen.

In Amsterdam is er een bijkomend geluidsprobleem. Het is er al jaren hip om er rond te rijden op een scootertje. Laat je echter niet in de luren leggen, ook een scootertje is gewoon een brommertje. De brommertjes zijn er zo populair dat het voor de verzekeringspremie verstandig is ze uit te rusten met een alarminstallatie. Niets is nuttelozer dan het alarm op een brommertje. Ze gaan zo vaak af dat er werkelijk niemand is die bij het horen van een brommertjesalarm zegt: “Kom mee, jongens! Er wordt een brommertje gestolen. Daar moeten we een stokje voor steken.” Als je er te dicht op langsloopt, bij teveel wind, het op het stuur landen van een mus, alles zet het alarm in werking. Helemaal leuk is het als er een zware vrachtwagen langsrijdt. Dan gaan alle geparkeerde brommertjes in koor af. Ik heb vaak op het punt gestaan zo’n brommertje de gracht in te flikkeren. Ik heb dat echter nog nooit gedaan. Het is grachtonwaardig.

Nee, een brommertje is niets voor mij. Ik heb dan ook geen gepermanent haar, geen matje, geen heuptasje met glitters en geen aarsgewei. Ik blijf lekker fietsen en laat me desnoods omver rijden door de brommertjes. Of door een lul in een BMW of SUV. Maar over autootjes heb ik het graag een volgende keer.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Het gaat je niet in de koude kleren zitten, zo'n scheiding.

Nadat de beslissing eenmaal genomen was volgde een jaar van afspraken, ouderschapsplannen en betalingsregelingen maken. Toen de rechterlijke uitspraak eenmaal gedaan was en er een notitie bij onze burgelijke status was gezet voelde dat als een enorme opluchting. Klaar. Nou, nee, niet klaar, maar er was wel een moment bereikt waarop achteruit kijken niet meer nodig was. Op naar de toekomst, naar het nieuwe leven. Het enige dat nog even moest gebeuren was dat mijn ex-vrouw ontslagen moest worden van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Een formaliteit.

Niet dus. Ik kreeg een brief van onze, pardon, mijn notaris waarin hij aangaf dat de procedures voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid bij de Bank-met-de-leeuw veranderd waren. Of ik telefonisch contact wilde opnemen met de Bank-met-de-leeuw. Nou, vooruit dan maar.

Ik kreeg een keurige dame aan de telefoon die mij vertelde dat de procedures voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid inderdaad veranderd waren. Of we even een afspraak konden plannen met de hypotheekadviseur van de Bank-met-de-leeuw.
"Nee," zei ik naïef, "dat hoeft niet. Ik wil geen nieuwe hypotheek, ik wil alleen mijn ex-vrouw laten uitschrijven."
De keurige dame corrigeerde me. "Dat noemen we ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid. De procedures zijn onlangs gewijzigd, waardoor het noodzakelijk is om met een hypotheekadviseur te spreken."
"Gewijzigd of niet," probeerde ik nog, "ik heb geen nieuwe hypotheek nodig. Bovendien heb ik geen zin om een vrije dag op te nemen om te bespreken dat ik geen nieuwe hypotheek nodig heb."
De keurige dame had een oplossing. Ik kon in dit geval het beste een brief schrijven naar de Bank-met-de-leeuw waarin ik zou melden dat ik ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van mijn ex-vrouw wilde aanvragen. Kijk. Nou kwamen we ergens.

Drie dagen later al kreeg ik schriftelijk antwoord van de Bank-met-de-leeuw. Zij hadden vernomen dat ik ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid wilde aanvragen. De procedures waren juist vorige maand gewijzigd, dus of ik even wilde bellen naar het onderstaande telefoonnummer.

Ik kreeg een keurige meneer aan de telefoon die mij vertelde dat de procedures voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid inderdaad veranderd waren. Of we even een afspraak konden plannen met de hypotheekadviseur van de Bank-met-de-leeuw. Ik legde ietwat ontstemd uit dat ik dat verhaal al gehoord had en dat mij door een keurige dame het advies was gegeven om een brief te sturen. De keurige meneer wist mij te vertellen dat de procedures gewijzigd waren en dat de keurige dame een foutje had gemaakt. Een brief kon niet meer, er moest een afspraak gemaakt worden met een hypotheekadviseur. Na nogmaals uitgelegd te hebben dat ik daar geen vrije dag voor wenste op te nemen, kreeg ik te horen dat een en ander ook telefonisch afgehandeld kon worden. Zouden we een telefonisch overleg inplannen? Ja, dat moesten we maar doen.

Twee weken later ging de telefoon op exact het afgesproken moment: 9 uur en 0 seconden. Na de goedemorgens en overige plezanterieën ging meneer de hypotheekadviseur over tot de orde van de dag.
"Meneer Dekker," begon hij, en dat begon niet goed. Ik snap heus wel dat het niet meteen 'Luister, Maarten, gast! Het ziet er niet goed uit, maar laten we eens kijken wat we kunnen doen' kan zijn, maar bij ‘Meneer Dekker’ krijg ik meteen overal jeuk.

"Meneer Dekker, ik heb uw inkomenstoets even bekeken, en ik zie wel een paar dingetjes." Een paar dingetjes? Dingetjes? We hadden het hier over mijn huis. Dat is voor mij een behoorlijk groot ding! Waarom willen mensen die je leven overhoop kunnen halen alles altijd verkleinen? Artsen doen dat ook. Je hoort het ze zeggen: "We hebben een kleine onregelmatigheid in uw hart ontdekt," of: “De foto’s tonen een vlekje op uw rechterlong.” Drie maanden later ben je dood. Loodgieters doen het tenminste eerlijk. Die trekken hun werk omhoog terwijl ze jou, zeker als je een vrouw bent, verkleinen: "Die hele goot moet vervangen worden. Dat is een behoorlijke klus, mevrouwtje."

Afijn, er waren wat dingetjes. Er volgde een maandenlange strijd van kopietjes maken en opsturen, duidelijk maken dat er nog een foutje in de woordkeuze bestond en of het opnieuw opgestuurd kon worden, contracten opstellen waarin ik bezwoer de rente te kunnen betalen, verontschuldigingen maken dat er toch nog een foutje in de woordkeuze bestond en of het opnieuw opgestuurd kon worden, boos e-mailen, vriendelijk terug mailen dat regels nou eenmaal regels waren en dat niemand daar wat aan kon doen, boos bellen, vriendelijk bellen, woorden wijzigen en nieuwe kopietjes maken en opsturen, maar uiteindelijk was het dan toch gelukt. Het huis was, gepaard met een torenhoge schuld, van mij.

Excuses, ik bedoel dat vanaf dat moment alleen ik hoofdelijk aansprakelijk was.

Kermis

Op de kermis is je daalder een gulden waard. Op de kermis komt van alle kanten vervelende, harde muziek op je af, niveautje Frans Bauer. De enige reden dat ik met een stok naar de kermis te slaan ben is dat mijn dochter het leuk vindt om er trampoline te springen, pony te rijden, eendjes te vissen en met een prachtig stuk plastic rommel weer tevreden huiswaarts te keren. Koninginnedag naderde en dus liep ik door licht en geluid en ontweek ik akelig langzaam struinende gezinnen over het kermisterrein.

De trampolines -waar je tevens met elastieken de lucht in wordt geschoten- worden al sinds jaar en dag bestierd door de gebroeders Cro-Magnon. Met zware voorhoofden en hangende onderlippen gebaren ze uitdrukkingsloos naar het eerstvolgend wachtende kind dat het aan de beurt is, hijsen het in een tuigje, zetten de elastieken strak en het kookwekkertje op nul. Vervolgens trekken ze onze kinderen aan hun benen naar beneden en lanceren ze dodelijk verveeld richting kosmos. Als het wekkertje is gegaan vieren ze de elastieken, wenken met het internationale gebaar voor ‘hier komen’ dat het kind uitgesprongen is en helpen het uit het tuigje. Volgende. Dag in, dag uit. Jaar in, jaar uit. Vol verbazing kijk ik ieder jaar een minuut of twintig naar ze. Ik heb ze nog nooit op een gesproken woord betrapt.

Even verveeld leiden de veertienjarige meisjes op UGGS de pony’s langs een parkpaadje en weer terug. Lekker goedkoop voor de pony-baas, die meisjes. Waarschijnlijk hebben ze na een dag net genoeg verdiend om alle sms’jes te betalen die ze tijdens het lopen hebben verstuurd. Verstoord kijken ze op van hun mobiel als kinderen ze vragen hoe de pony heet waarop ze zitten. ‘Pinky,’ antwoorden ze dan bijvoorbeeld kort en duiken weer de digitale wereld in. Een droombaan voor die paardenmeisjes. Ze zijn zo dol op die beesten.

Na gekeken te hebben bij het touwtje trekken, ballen gooien, ballen rollen, buks- en pijl en boogschieten en de kamelenrace waren we aan het eind van de kermis beland en draaiden we om. De twee kleine kinderen die ik had meegenomen waren vooruit gehold omdat ze de pony’s nog eens wilden zien. Ik liep langs een wild ronddraaiende bank waarin mensen gillend heen en weer geschud werden toen ik mij een welbekende zure geur gewaar werd. Licht geamuseerd bedacht ik mij dat er na een ritje in die attractie onlangs iemand over zijn nek moest zijn gegaan.
Terwijl ik verder liep zag ik de verveelde uitbater van de draaibank zich in zijn glazen hokje buigen naar de microfoon. Er klonk een sirene en de man riep in monotome stem: “Blijfzittenganietstaanwegaannogevenachterrrr..,” voordat ik hem verschrikt op zag kijken. Onder de passagiers van zijn attractie brak hysterie uit bij het vooruitzicht nog een rondje te moeten. Er werd hevig “Nee!” en “Stop!” geroepen dat gepaard ging met wild gezwaai. Mijn interesse was gewekt en ik bleef staan. De bank zat vol mensen in doodsangst, hun ogen zo groot als schoteltjes, driftig schreeuwend en gebarend dat ze eruit wilden.

Toen zag ik het. In het midden van de bank zat een zeer ongelukkig kijkende jongeman die als enige niet meeschreeuwde. Hij zag groen en was duidelijk de oorzaak van de kotslucht die ik zo-even had geroken. Het moest in volle vaart gebeurd zijn, want aan weerszijden van hem had vrijwel iedereen iets van zijn misselijkheid meegekregen. Velen van hen hadden vlekken op broek of jas, een enkeling ook in het haar en het gezicht.

Toen de veiligheidshekjes opengingen stoven de kids in alle mogelijke richtingen uiteen, weg van daar. Ik zag een dommekracht met zijn haar vol fluimen zelf ook tegen een boom aankotsen. Anderen renden over het achter de kermis gelegen veld of verdwenen tussen de huizen door naar huis, naar de douche. Ik genoot.
Illustratie: René Kuijpers

Het lijkt me dat een incident als dit van tevoren is ingecalculeerd door de uitbater. Hij runt een attractie waar vele mensen niet in durven of willen, uit angst te moeten overgeven. Je ziet het echter vrijwel nooit gebeuren, het kotsen. Is het redelijk ervan uit te gaan dat het elke dag een keer gebeurt? Zou de uitbater even verveeld en nonchalant zijn emmertje en zwabber pakken om de boel schoon te maken als dat hij zijn kaartjes verkoopt? En hoeveel verkochte kaartjes loop je mis in de tijd tussen het incident en het moment dat de eerstvolgende klant denkt dat het nu wel weer kan?

De kinderen onder mijn hoede hebben niets van het voorval meegekregen; zij waren Pinky aan het aaien, maar ik heb ze wel al beloofd dat we volgend jaar twee keer naar de kermis gaan. Op deze manier heb ik daar best een extra daalder voor over.