Echte Mannen

Het is vrijdagmiddag. De Stoere Voice-Over loopt het RTL7-gebouw in en knipoogt naar de receptioniste.
“Goedesmiddags, deze middag,” roept ze opgewekt. “Je kan meteen door naar de kantine. Je wordt verwacht.”
Om bij de kantine te komen moet de Stoere Voice-Over dwars door een kantoor-ondersteunende-administratie-weet-hij-veel-afdeling. Er is daar niet veel personeel, maar iedereen de hij tegenkomt geeft hem een schouderklopje of een nepstomp in zijn maag en brult hem stoere opmerkingen toe. In het Amerikaans. “Hey there, big guy,” of: “You the Man!”

De kok staat al achter zijn pannen. “Twee of drie?” vraagt hij.
“Ik voel me wat zwakjes,” zegt de Stoere Voice-Over, “dus doe maar drie. Bloody as hell.”
De kok pakt drie levensgrote biefstukken uit de koelkast en laat ze in de hete boter glijden.
“Ik heb nog niet gespoten,” zegt de Stoere Voice-Over, “kan dat hier ergens?”
“Joh,” antwoordt de kok, “dat mag overal. Doe maar lekker.”
De Stoere Voice-Over gaat aan een tafeltje zitten en haalt zijn medisch etui tevoorschijn. Uit het etui vist hij een goed gevulde injectiespuit. Ontsmettingsmiddel en watjes zijn niet nodig. Duh, hij is geen mietje. Met de precisie van een even dronken als blinde bootwerker rost hij de naald zonder te huilen in zijn linkeronderarm en spuit de overdosis testosteron zijn lijf in.
Op dat moment worden hem de biefstukken voorgezet.
“Groenten erbij?” vraagt de kok. Samen lachen ze even onbedaarlijk om deze terugkerende grap voordat de kok weer in zijn keuken verdwijnt en de Stoere Voice-Over zijn tanden in het vrijwel rauwe vlees zet. De testosteron-shot begint al te werken. Zwakjes? Zijn reet. De secretaresse had er trouwens weer lekker uitgezien. Hij moest niet vergeten haar bij het verlaten van het pand nog even stevig te nemen achter dat bureautje van haar. De hoer.

Illustratie: Willemijn de Lint
Halverwege zijn derde biefstuk vindt hij het genoeg.
“Gatverdamme! Dit is toch geen biefstuk?” roept hij uit en smijt zijn bord in een hoek van de kantine, waar het uiteenspat in een fontein van bloed en porseleinsnippers. “Mijn oma heeft nog malser vlees aan haar reet dan het armzalige kalf waaruit dit is gesneden. En waar blijft mijn bier? HEY!”
Snel komt de kok met twee flesjes bier en een zwabber de keuken uitlopen. Hij is het gewend.

Een nerveus uitziende man verschijnt in de deuropening. “Zo te horen ben je er klaar voor,” stamelt hij. “In de studio staat ook alles gereed. Kom je?”
“Dat maak ik zelf wel uit,” brult de Stoere Voice-Over, maar staat toch op. Hoe eerder het gedaan is, hoe eerder hij dat mens van de receptie kan uitwonen.

“We wilden beginnen met de dart-spotjes,” zegt de technicus eenmaal in de studio. “Is dat okee?”
“Nee. We beginnen met de blockbusters uit de jaren tachtig,” antwoordt de Stoere Voice-Over. “Zet het klaar. Ik heb nog meer te doen, verdomme.” Terwijl hij het opnamehok inloopt test hij zachtjes zijn stem. “Mhééér voor mhánnen!”. Prima. Niets meer aan doen.


Ik kijk tv met mijn negenjarige dochter. RTL7: Meer Voor Mannen. Zij is niet bepaald de doelgroep, maar ze vind het leuker dan ik. The A-Team, met name. Bij een zender die zich specifiek richt op een mannelijk publiek verwacht ik voornamelijk blote tieten te zien, maar die zijn er niet. Echte Mannen willen kennelijk Echte Mannen zien. Jean Claude van Damme. Chuck Norris. Arnold Schwarzenegger. Ik zie spotjes over dikke mannen die pijltjes gooien. Ik zie spotjes over dikke mannen die kaart spelen. Ik zie spotjes over dikke mannen die spullen komen terughalen die door dikke mannen en hun dikke vrouwen nog niet zijn afbetaald. Ik zie spotjes over dikke Amerikaanse politiemannen die schreeuwend achter dikke Amerikaanse straatschoffies aanrennen.

Ik twijfel dus of ik wel een Echte Man ben. Waarschijnlijk niet. Ik heb geen bierbuik, ik kan het alfabet niet opboeren en als ik al eens een voetbalwedstrijd kijk zet ik geen raar hoedje op en schreeuw ik niet met mijn mond vol borrelnootjes dat de scheidsrechter dood moet. Weinig van het aanbod van RTL7 kan mij interesseren, of snap ik überhaupt. Het zal wel heel gaaf zijn dat die grappig geklede meneer met grootse gebaren en blote handen een slang achter zijn kop vastpakt en aan de camera toont, maar het nut ervan ontgaat me.

Hoezeer ik mij ook verbaas over de programmering van de mannenzender, ik verbaas mij nog het meest over de voice-over van die aankondigingsspotjes. Iedere keer als hij de titel van een programma of film uitspreekt raak ik een beetje bang. Wat een vent. Wat een woesteling. Ik heb enorme bewondering voor die man. Hij doet je geloven dat Raymond van Barneveld niet met darts maar met SCUD-raketten gooit. Hij kondigt een praatprogramma over voetbal aan alsof er het laatste oordeel in uitgezonden zal worden. Alle Echte Mannen in Nederland en België willen het zien. In mijn ogen ben je dan een hele grote. Een held. Een echte Echte Man.

Leidseplein

“Mijn tampon zit kut.” Dat was wat ze zei. Dat was het allereerste wat ze tegen me zei.

Ik liep met een groepje vrienden van Paradiso naar het Leidseplein, op zoek naar een geschikte kroeg voor een laatste biertje voordat we de laatste trein naar Haarlem van die nacht moesten halen toen ik haar zag. Ze stond te wachten op de tram. Haar handen waren diep in haar zakken weggestoken ook al was het niet echt koud. Afwezig stond ze naar haar schoenen te staren. Ze was het soort meisje dat je het liefst meteen een flink bord warm eten wilt opdienen. Ze was het soort meisje dat je in bescherming wilt nemen tegen de grote boze wereld. Een rank meisje. Je wilt haar zeggen dat het heus allemaal wel goed komt. Je weet niet wat er scheelt, misschien wel helemaal niets, maar dat maakt niet uit. Uiteindelijk komt alles toch wel goed. Geloof jou nu maar. Je ziet voor je hoe jullie samen in de vensterbank van haar kamer, drie hoog, het raam een beetje open voor de frisse lucht, een laatste sigaret roken. Morgen zien jullie wel weer verder. Geniet nu maar van het moment. Alles komt goed. Zij kan gerust gaan slapen, jij blijft nog even wakker. Jij blijft nog even waken.
Illustratie: Willemijn de Lint
Hoe dichter ik haar naderde hoe meer details ik in me op kon nemen. Het kuiltje in haar kin. De Ramonesbutton op de kraag van haar jas. De kleine donshaartjes in haar slanke nek die het licht van de neonreclames van de grote fastfoodketens achter haar filterden en haar halslijn deden gloeien. Ze wiebelde zachtjes. Ze had geen koptelefoon op of oordopjes in, maar ze leek een beetje te dansen. Langzaam verplaatste ze haar gewicht van het ene op het andere been in een ritme waarbij ik onmogelijk een liedje kon bedenken. En opeens keek ze me recht aan. Kwaad. Ze zal me verwonderd hebben zien kijken, want toen zei ze het. Bij wijze van uitleg.
“Mijn tampon zit kut,” snauwde ze. “Nou goed?”
Van het meisje dat zojuist nog dringend mijn bescherming nodig had was niets meer over. Samen sigaretten roken was uitgesloten. Ze bleef me boos aanstaren, dwong me als eerste weg te kijken dus dat deed ik. Ik keek weg. Ik had niets gedaan, alleen maar gekeken, maar daarbij had ik toch een grens overschreden. De seconde waarin ik ons samenzijn zag ervaarde zij als lastiggevallen. Ze zat niet op mij te wachten maar op de tram. Waarschijnlijk wilde ze zo snel mogelijk naar huis om iets aan haar ongemak te doen. Wat dacht ik nou helemaal? Een meisje bij de tramhalte tegenkomen en haar na twee seconden oppikken. Als in een film. Bespottelijk. Ik zou weglopen en haar nooit meer zien, zo gaan die dingen nu eenmaal. Tientallen keren per dag vallen je mensen op om ze vervolgens nooit meer te zien. Vreemden.
Misschien was het het in Paradiso genuttigde bier, of liever, waarschíjnlijk was het het in Paradiso genuttigde bier, maar ik wilde het hier toch niet bij laten. Het moment vroeg me om een weerwoord. Nee heb je, ja kun je krijgen. Ik wilde niet weggaan terwijl zij boos op me was.
“Kan ik uit je stemming opmaken dat we het hier niet over een wodkatampon hebben?” vroeg ik. Heel even, wat nog best wel lang leek, bleef ze me kwaad aankijken. Ik had al spijt van mijn opmerking en was al half van haar weggedraaid, was in gedachte al bezig mijn reis te vervolgen toen haar norsheid verdween. Een glimlach brak haar gezicht in tweeën. Ze lachte even naar haar schoenen.
“Jij bent bijdehand, zeg,” zei ze. Ze leek even na te denken, als in tweestrijd. “Ik was op weg naar huis,” sprak ze verlegen, “maar ik heb eigenlijk best nog even tijd.”
Ik keek in de richting waaruit ik vandaan kwam, toen in de richting waarin ik was gelopen. Mijn vrienden zag ik niet meer, die hadden niet in de gaten dat ik weg was of het kon hen niet schelen. Misschien irriteerden zij zich aan mijn getreuzel.
“Ik ook,” zei ik. “Ik ook wel.” Weer die glimlach.
“Kom.” Ze pakte mijn hand en trok me mee de nacht in. Ze trok me met haar hoofdstedelijke wijsheid mee naar een kroeg of club waarvan provincialen zoals ik het bestaan niet weten, voorbij de terrassen op het Leidseplein, rechts een steeg in, links een straatje over.

Met flinke glazen bier voor ons zaten we even later in het schemerdonker van een biercafé. Anoniem in de drukte.
“Zo, bijdehandje,” zei ze, terwijl ze een kartonnen pakje uit haar binnenzak viste en het me voorhield. “Sigaretje?”