Handig

Illustratie: Willemijn de Lint
“Mama, mama!”
Het meisje rende tezamen met tientallen leeftijdsgenootjes uit het schoolgebouw. Met haar ene hand hield ze de schouderband van de nonchalant over haar schouder geslagen rugtas vast, met de ander zwaaide ze hoog boven haar hoofd om er de aandacht van haar moeder mee te vangen. “Mama!” Achter haar liep een vriendinnetje op een holletje mee.

Twee seconden later stond ze uitgeput voor haar moeder. “Mama,” begon ze nu hijgend op gespreksniveau. “Mama, mag Leonie bij me spelen?” Daar had mama duidelijk geen zin in. Dat zag je zo. Maar mama zei niet duidelijk dat ze daar geen zin in had.
“Nou,” begon ze. “Dat is vandaag niet zo handig. Tante Steef komt vanavond eten, weet je nog?”
“Ja, maar dat geeft niets,” verweerde het meisje. “Leonie komt alleen spelen, niet eten. Dus dan kan het toch gewoon?” Ze had haar wenkbrauwen hoog opgetrokken en probeerde zo eerlijk en recht mogelijk in de ogen van haar moeder te kijken, maar die leek meer geinteresseerd in een voetballend groepje jongens op het schoolplein.
“Lieverd, je hebt over een uur ook nog balletles dus het kan sowieso maar heel kort. Dat is toch niet handig?” Mama vond het kennelijk erg belangrijk dat de rest van de middag handig verliep.
“Maar mam,” opperde het meisje met een in volume stijgende stem. “Leonie gaat gewoon méé naar balletles, dat vind ze leuk. Toch, Leonie?” Leonie knikte driftig. “Zie je wel, mam? Het kan best. Ah, toe?”

Nu begon mama een beetje boos te worden. Dat kind blééf ook maar drammen. Het moest maar eens uit zijn. Soms is iets handig, andere keren daarentegen niet, en daar kon nu eenmaal niets of niemand iets aan doen. Dat kon een kind van tien toch ook wel begrijpen? Om haar punt heel duidelijk te maken soebatte ze: “En de schilders dan? Het hele huis ligt overhoop, dan is het nu toch niet handig als je een vriendinnetje mee naar huis neemt? Dat begrijpt een kind van tien toch ook wel?”

Nu begon het meisje een beetje boos te worden. “Halloohoo! We gaan naar bal. Let. Les! Die hele schilders zien we niet eens.” Leonie was het roerend met haar vriendinnetje eens en schudde driftig haar hoofd. Heel veel gekker hoefde het van haar overigens niet te worden. Niemand kan er wat aan doen als je moeder een of andere rare zeurpiet is, maar op deze manier verdween de zin in spelen als sneeuw voor de zon.

Mama wilde het gewoon niet hebben. Daar kwam het in grote lijnen op neer. Maar hoe maak je een kind zoiets duidelijk? Het was hoog tijd om een einde aan dit oeverloze gezeur te maken. Ze moest duidelijk zijn. Geen gedraal meer. Spijkers met koppen slaan. In plaats van spijkers met koppen te slaan zei ze: “Ik denk toch dat het geen goed idee is.” Snel voegde ze daaraan toe: “Kom, we gaan.”

“Joh,” zei Leonie om de impasse te doorbreken. “Ik ga wel naar huis. Je moeder wil het niet. Ik heb ook niet zo’n zin meer.”
“Lekker dan, mam,” zei het meisje. “Nu heeft ze geen zin meer. Hartelijk bedankt.”
Mama glimlachte stiekem een beetje zelfgenoegzaam. Opgelost.

Autostemmen

Het viel mij vandaag op dat er via de sociale media veel om stemadvies werd gevraagd. Dat deed me sterk denken aan mijn schoolperiode - de boeken gingen vaak de avond van tevoren pas op schoot. Maar dit terzijde. Bij de adviesvragen werd veelal een levenssituatie geschetst.
“Ik heb een eigen zaak, moet ik nu VVD stemmen?”
“Ik heb 14 kinderen en twee banen. Welke partij maakt het meeste geld vrij voor kinderopvang?”
“Ik heb één been en een stoma, bij wie staat de zorg voorop?”

Als iedereen voornamelijk gunstig voor de eigen thuissituatie wil stemmen, dan moet dat makkelijker kunnen. We zouden particuliere ondernemingen kunnen stichten die voor een kleine bijdrage een stemadvies voor je berekenen. Je levert je loonstrookjes in, je hypotheekgegevens, ziektekosten en eventuele kinderwensen of plannen voor een sabbatical. Als je dat allemaal keurig voor 1 april inlevert krijg je ruim op tijd voor de verkiezingen je persoonlijke stemadvies thuisgestuurd.

Het levert wel een hoop gezeur op. Rompslomp. De belastingdienst heeft toch al je gegevens al ergens in een la liggen, dus misschien is het slimmer als zij dat voor je regelen. Sterker nog, waarom zouden ze je stemadvies überhaupt nog thuisbezorgen? Het zou nog veel gemakkelijker zijn als de belastingdienst aan de hand van jouw gegevens meteen een stem kan uitbrengen. Autostemmen. Geen vuiltje aan de lucht. Altijd verzekerd van de beste verdeling van de zetels, volledig in verhouding met de burgerij. Alle stemmen geteld om 7.35 uur. Eerder nog; de verdeling is allang bekend. Prognoses en peilingen zijn 100% correct.

Ik vind het ideaal. Zeg nou zelf, dat strategisch stemmen vlakt de boel alleen maar af. Veel links-midden en veel rechts-midden. De meer gekleurde partijen mogen met een paar zeteltjes in een hoekje van de Tweede Kamer plaatsnemen.

Natuurlijk, het is een beetje lullig voor Groen Links en de Partij voor de Dieren. Het handjevol burgers dat nog wel eens wilde stemmen voor een betere situatie voor iederéén en niet alleen zichzelf zal dat moeten opgeven, en het zal duidelijk zijn waar de klappen dan gaan vallen, maar eerlijk is eerlijk, dat was al een uitstervend clubje. Kies voor jezelf, laat voor je kiezen.

Pluk 12 - Aliens

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik denk dat we er vanuit kunnen gaan dat als een enkele alien ons komt bezoeken we niets van hem, haar of het te vrezen hebben. Een kwaad ras dat kwaad wil komt in grote, kwade getallen. Jij gaat als Feyenoord-fan ook niet in je eentje naar de F-side om herrie te schoppen, dan neem je je vriendjes mee. Je gaat in je eentje back-packen om andere culturen tot je nemen, uit nieuwsgierigheid of onvrede, om je te onderscheiden van je leeftijdsgenoten of je af te zetten tegen de vorige generatie. Zo zal dat bij buitenaardse wezens niet anders te zijn.

Je hebt het helemaal voor elkaar. Je ligt de hele dag een beetje te hangen in een buitenaardse hangmat aan een roze zee, onder een felgroene lucht, met voldoende pluizige kruipertjes om je buitenaardse buikje drie keer rond te vreten. Niemand maakt je wat. Toch heerst er een vorm van onrust. Je verveelt je. Je wilt iets. Je hebt wel eens gehoord van een verre obscure planeet waar de inwoners een bende van hun leefruimte en de omringende ruimte maken. Die inwoners zouden mensen heten, hun planeet aarde. Ze zouden arrogant zijn, denken dat ze de heersers van het universum zijn, terwijl ze nog nooit een andere planeet bezocht hebben. Ze vervuilen hun leefruimte met afval en atoomproeven, cirkelen om onduidbare redenen om hun eigen planeet en laten daar alles wat ze voor hun zielige ruimtetochtjes niet meer nodig hebben gewoon achter, vallend in een baan om hun aarde, verbruiken alles wat ze als brandstof kunnen gebruiken zonder een alternatief voor handen te hebben. Ze poepen en plassen op hun eigen bord, eten uit hun eigen toilet. Er gaan verhalen dat ze elkaar doden om de laatste beetjes waardevolle grondstoffen die er nog zijn te kunnen bemachtigen, of gewoon omdat ze vinden dat ze beter en machtiger zijn dan anderen. Dat wil je dus wel eens met je eigen drie ogen bekijken. In een ogenblik van onoplettendheid steel je het ruimteschip van je baarvader en zet je koers naar die achterlijke plek in een melkwegstelsel ver, ver weg.

Na een tergend lange reis van driehonderd lichtjaar kom je vuil en bezweet aan op de plaats van bestemming, waar je ‘gevonden’ wordt door een aardling die je behandeld als een huisdier en je krampachtig in zijn huis verstopt. Je komt erachter dat hun communicatie op zijn zachtst gezegd beperkt te noemen is. Met enkele keelklanken en handbewegingen probeert je vinder je de voorgeschotelde ronde platte deegbodem met rode smurrie te laten eten, maar daar trap je natuurlijk niet in. Hij snapt je niet en denkt dat je het niet snapt, dus doet hij het voor, neemt een hap van de walgelijke plak, glimlacht en houdt het wanstaltige stuk vreten voor je neus. Meer keelklanken. Hoofdbewegingen. Mafkees.

Als de aliens ons vinden voordat wij hen vinden, zullen ze technologisch ver op ons voor liggen. En ze zullen vele malen slimmer zijn dan wij. Zij kunnen namelijk wél interstellair reizen. Het is te hopen dat ze dat op een manier doen die niet verontreinigend is voor hun eigen planeet, want als het net zulke sukkels blijken te zijn als wij, dan komen ze hier om grondstoffen te jatten. Dan komen ze met duizenden tegelijk. Met kwade wil. Dan hebben ze maling aan onze onderling afgesproken NATO-verdragen. Ze zullen niet huilen bij het zien van een klein, arm en hongerig Afrikaans meisje. Ze doden de mannen en verkrachten de vrouwen, mocht dat ook voor hun een dingetje zijn. Ze laten de aarde geplunderd en brandend achter.

Als het echter goede en vredelievende wezens zijn, dan is er niets aan de hand. Dan hebben ze ons niet nodig. Dan komt er af en toe een back-packer-alientje om een hoekje gluren. Uit nieuwsgierigheid. Het zal zich rot schrikken.

Sometimes I think the surest sign that intelligent life exists elsewhere in the universe is that none of it has tried to contact us. - Bill Watterson

Pluk 12 - Eenzaamheid

Illustratie: Willemijn de Lint
Het leven van een alleenstaande part-time vader is loodzwaar. Begrijp me niet verkeerd: het opvoeden van een kind is een leuke en dankbare taak. Het probleem zit ‘m in het part-time aspect. Het is niet leuk je kind weg te brengen en over de bol te aaien met een simpel “Dag. Tot woensdag.” Totdat ze er weer is zit je alleen op de bank in een groot, stil huis te vechten tegen de eenzaamheid.

“Help, ik sterf van eenzaamheid,” riep een vriend te pas en te onpas. “Doe maar,” antwoordde hij zichzelf met een ander stemmetje. “We komen toch niet op je begrafenis.” Een grappig grapje, maar wel een triest grappig grapje. Het grappigste aan het grappige grapje was wel dat de vriend het grappige grapje altijd in zijn eentje uitvoerde, terwijl het toch duidelijk een tweepersoonsgrapje is. Het gaf het grappige grapje net even wat extra cachet.

Eenzaamheid is een verschrikkelijk iets. Het verstart je en het holt je uit. Het leven spoedt zich voort en je doet wat er van je verwacht wordt. Je leeft je leven, maar vreugdeloos. Op straat kijk je om je heen en je ziet al die mensen die hun leven leiden en er tevreden uitzien, die sperziebonen kopen voor het avondeten zonder zich te beseffen hoe vervelend het is om een éépersoons-portie sperziebonen klaar te moeten maken, mensen die de moeite hebben genomen zich mooi te maken voor anderen, die kadootjes voor elkaar kopen of gewoon zorgeloos rondlopen zonder zich te bedenken dat geluk niet vanzelfsprekend is. Met een halflege boodschappentas en een zwaar gemoed keer je huiswaarts. Eenzaamheid is honger van de ziel en je leeft momenteel in het Sudan van de liefde. Het is er lekker weer, dat wel. Het is er net zulk mooi weer als dat je dagelijks speelt.

Niemand is er bij gebaat als je wegkwijnt, alleen op je driepersoonsbank, dus sta je op en je gaat naar buiten. Treurig begeef je je onder je vrienden die in de kroeg zitten. Moederziel alleen geef je af en toe een rondje en gek van eenzaamheid neem je rondjes terug in ontvangst. Door je tranen heen lukt het met moeite een of ander sterk verhaal op te dissen uit de tijd dat alles nog leuk was en slaag je er ternauwernood in om de toevoeging “Maar nu is alles kut” in te slikken. Klagen heeft geen zin. Niemand begrijpt je. Er wordt op schouders geslagen en er wordt gezongen. Je bestelt met een gebroken hart nog maar een rondje, want er is thuis toch niemand die morgenochtend uit bed getrommeld en naar school gestuurd moet worden, evenmin iemand die je welkom heet, je in haar armen neemt en zachtjes vraagt of je mee naar boven gaat. Uitbundig lachend van armoede strompel je na sluitingstijd (de barman heeft wél een leven) naar je fiets en neem je slingerend de lange weg naar je doodse huis, of nog erger, naar het huis van een vrouw die niet van je houdt maar waar je toch tevergeefs je heil zoekt.

Maar, het kan altijd erger. Je zou een zomer lang in een klein tentje kunnen zitten met als enige gezelschap de man van je zuster terwijl je maandenlang met een kwast lijnen schildert op de openbare weg in de middle of fucking nowhere in fucking IJsland, zoals in de Plukfilm ‘Á annan veg’ (Either way).

Baas boven baas.

Pluk 12 - Loveseat

Illustratie: Willemijn de Lint
Een zichzelf respecterend filmfestival als Pluk de nacht blijft zichzelf vernieuwen. Logisch. Dit jaar debuteert ‘Pluk de date’. Vrijgezelle filmliefhebbers konden zich van tevoren opgeven voor een blind date. Het enige dat ze moesten doen was aangeven van welke films ze houden. Een zeer professioneel en deskundig team van specialisten en doctorandici boog zich over de aanmeldingen en selecteerde tien paartjes, voor elke dag van het festival één. Het gekoppelde paartje van de dag mag (moet?) plaatsnemen in een grote opzichtige tweepersoonsstrandstoel en heeft misschien wel het beste zicht op de film van het hele terrein. Oh, en ze moeten na afloop even in een interviewtje laten weten hoe het ging.

Leuk.

Tenminste, dat kan. Ik heb er echter weinig moeite mee om me voor te stellen hoe zo’n avond kan eindigen op de eerste hulp afdeling van het AMC. “Nee, ik heb echt geen idee hoe die Vedett-parasol in zijn oogkas terecht is gekomen.”

Maar laten we bij het begin beginnen. Laten we hém ‘Luuk’ noemen en haar ‘Lisa’. Luuk en Lisa komen elkaar tegen bij de joekel-loveseat.
“Hoi,” zegt Lisa. “Ik ben Lisa.”
“Hee, hoi,” zegt Luuk. “Ik ben Luuk”
“Hallo Luuk.”
“Hoi Lisa. Zeg,” zegt Luuk terwijl hij zich naar een organisatielid wendt. “Kregen wij geen consumptiebonnen?”
Zodra hij de bonnetjes heeft ontvangen beent hij richting bar, waar hij even later met twee biertjes weer van terugkomt. “Ik heb er maar meteen twee gehaald, anders blijf je zo lopen, de hele tijd. Wou jij ook wat?” Dat hoefde Lisa gelukkig niet. “Grappig dat ze ons gekoppeld hebben,” gaat Luuk verder. “Had jij ook ingevuld dat jij fan was van Star Wars?”
“Ja,” antwoordt Lisa. “Vooral van ‘Return of the Jedi’. Die ewoks zijn zooo leuk.”
“Eh,” sputtert Luuk. “De ewoks zijn toch voor de eerste trilogie wat Jar Jar voor de tweede trilogie is?”
“Ja, precies. Jar Jar is ook zo’n schatje.”
Alle Vedett van de wereld brengt zo’n avond dan niet meer tot een goed einde. Kansloos.

Goed. Ik ben misschien niet de grootste liefhebber van blind dates. Ik wil het niet en ik doe het niet. Want stel dat je elke dag van je leven één vrouw tegenkomt die je nog niet eerder hebt gezien. Dat betekent dan dat ik, vanaf mijn vijftiende, (23 * 365 * 1 =) 8.395 verschillende vrouwen ben tegengekomen. Plus of min een paar; ik weet heus dat ik mij in het wespennest van ongefundeerde en onwetenschappelijke ‘feiten’ begeef, maar ik probeer een punt te maken. Stel dat ik van die vrouwen er tien leuk genoeg vond om een relatie mee aan te gaan. Of, welja, om mijn punt nog duidelijker te maken, stel dat dat er wel twintig waren. Dan is de kans dat ik een leuke vrouw ontmoet tijdens een blind date (20 / 8395 = ) 0,2 %. Dat is bar weinig.

Je ziet het. Het is, afgezien van wat afrondingsverschillen en lukrake veronderstellingen, min of meer ontegenzeggelijk bewezen dat een blind date niets kan opleveren. Het is veel leuker om te geloven in het lot. In het toeval. Aan de andere kant zou je natuurlijk kunnen zeggen dat als je hoopt op een lukrake rake ontmoeting, je precies dezelfde kansen hebt. Het is zelfs zo dat áls je iemand tegenkomt waarmee je wel een beschuitje zou willen eten het ook nog maar de vraag is of hij of zij nog vrij is. En of hij of zij wel hetzelfde zoekt als jij. Misschien is dat nog wel onwaarschijnlijker.

Maar het kan wel.

Stel dat je je niet voor een blind date opgeeft en gewoon nietsvermoedend een filmpje gaat pakken op Pluk de nacht. En stel dat je vervolgens iemand per ongeluk tegenkomt. Stel, jullie wisselen telefoonnummers uit. Jullie zoenen en doen dingen waar we het hier niet over hoeven te hebben. Na enkele maanden gaan jullie samenwonen. Precies een jaar later willen jullie dan natuurlijk jullie éénjarig jublieum vieren op Pluk de nacht. Lachen.

En stel nou dat dat stel echt bestaat. En stel dat op de laatste nacht van het festival de megaloveseat gereserveerd is voor dat stel. Hoe onwaarschijnlijk, maar zeer romantisch, zou dát zijn?

Pluk 12 - Bejaardentehuis

Illustratie: Willemijn de Lint

Mijn vader maakt zich niet al te veel zorgen om het ouder worden. Zelfs het bejaardentehuis schrikt hem niet bijzonder af. "Ach," verklaart hij regelmatig, "wat is er nou vervelend aan de hele dag een beetje biljarten met je bejaarde vrienden? Advokaatje op zijn tijd. Nee hoor, stop mij maar lekker in een bejaardentehuis." Het is een bewonderenswaardige instelling. Een instelling, overigens, waar mijn moeder het pertinent mee oneens is.
"Ja, doei!" zegt ze dan. "Wij gaan écht niet in een bejaardentehuis zitten, hoor. Ik denk er niet over."
"Misschien leef jij dan al helemaal niet meer," pareert mijn vader. "Dan kan ik toch beter met een groepje andere oude knarren gezellig in één huis gaan zitten? Of wil je dat ik thuis een beetje ga zitten kniezen?"
Dat vindt mijn moeder niet leuk: "Hè, gat. Daar wil ik nog niet over nadenken. Lelijkerd." Mijn vader trekt zijn schouders op om zijn gelijk te tonen en het onderwerp is afgesloten.

Zelf ben ik ook absoluut nog niet bezig met de winter van mijn leven, net zo min als ik voor mijn gevoel twee maanden geleden nog abslouut niet dacht aan het krijgen van kinderen, terwijl ik inmiddels toch echt al een dochter van negen jaar heb. De tijd kruipt, zit je op de hielen en haalt je rechts in als je even niet oplet. Dus. Het bejaardentehuis. Zou dat wat voor mij zijn?

Het bejaardenhuis van de toekomst moet een heel ander schouwspel zijn dan tegenwoordig. De godganse dag klinken er om de haverklap notificatiegeluidjes van ouderwetse smartphones en iPad's. Op topvolume, omdat de eigenaren hardhorend zijn.
"Ben ik dat?" vraagt het oude heertje met een klodder hopjesvla op zijn stropdas.
"Hè?" vraagt het oude dametje naast hem.
"Is dat mijn telefoon?" vraagt het heertje wat luider.
"Ja, natuurlijk," zegt het dametje ietwat geïrriteerd. "Ik heb een blackberry, dat weet je best. Die klinken heel anders. Bovendien doet mijn wi-fi al de hele dag raar. Ik zal ‘m straks even rebooten."
De holografische videoclips die hun kleinkinderen uit hun comm-chips toveren vinden ze maar niets. “Ik hou het gewoon ouderwets bij Spotify,” zegt mevrouw van Dam recalcitrant. “Nooit iets mis mee geweest, dus dat is het nu ook niet.” (Zeg overigens nooit ‘mevrouw van Dam’ tegen mevrouw van Dam, maar gewoon ‘Beverly’. ‘Mevrouw van Dam’ zeg je maar tegen haar moeder zaliger.)

De bejaarde mannen zullen er nog steeds pikante grappen maken tegen de verpleegsters, dat zal nooit stoppen, maar door 23 seizoenen Spuiten en Slikken gekeken te hebben zijn de grappen wel van een ander niveautje. “Als ik nou wéér geen Red Bull mag swaffel ik u neer, zuster van Dijk!” Er wordt gierend in zijden gepord, maar de buurmannen hadden het niet verstaan. Zuster van Dijk draait met haar ogen.

In een hoek van de bezoekruimte zit een chagrijnig echtpaar op visite te wezen. Hun dochter zit zich bij oma op schoot te irriteren aan de muziek die er in de ruimte klinkt.
“Waarom draaien ze hier altijd Lady Ga Ga?” wil ze weten.
“Lieverdje toch,” zegt oma hoofdschuddend. “Dat is niet Lady Ga Ga, dat is Katy Perry. Die kun je echt niet met elkaar vergelijken, schat. Die lijken niet eens op elkaar.”
“Nou, ik kan ze anders maar niet uit elkaar houden,” zegt de kleindochter.
“Dat heb ik nou met die elektronische piepjes van tegenwoordig,” antwoordt oma. “Alsof je naar een duet tussen een magnetron en een rekenmachine zit te luisteren.” Ze geeft haar kleindochter een zetje. “Zo, en nu even van mijn schoot af, lieverd.” Ze reikt naar haar rollator. “Oma moet even een splinter uit haar ruggegraat duwen.”

Oma strompelt langs een tafeltje waaraan twee kale mannen zich niet concentreren op hun kaartspel; ze halen herinneringen op. “Hahahaha,” buldert de één. “En de elektronische sigaret, ken je die nog?” Beide heren schateren van het lachen. “Nee, de kopvoddentaks dan,” giert de ander. Tranen worden weggeveegd, borrelglaasjes leeggedronken.

Ach, ik zal me er wel vermaken, in het bejaardentehuis.

Pluk 12 - Bodybuilder

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik moet altijd een beetje lachen om bodybuilders. Het is natuurlijk de bedoeling dat ze indruk maken, die sterke mannen, maar ze zien er eigenlijk eerder koddig uit. Topzwaar. Die stierennek. Die brede manga-bovenarmpjes die vrijwel horizontaal uit dat veel te grote lijf steken. En dan dat pedante gewaggel met die gekke dikke benen. Een bodybuilder is eigenlijk een soort joekel van een pinguin.

Voor een vrouw lijkt me er ook weinig aan, een bodybuilder. Ik heb het natuurlijk niet over zijn kleine piemeltje, dat zou flauw zijn. Bovendien zijn dat verhalen die ik nog nooit persoonlijk heb kunnen verifiëren. Een bodybuilder is ijdel, heeft zijn tijd nodig om toilet te maken. Als vrouw moet jij op hem wachten met de autosleutels in je hand. Je staat ook altijd in zijn schaduw. Het ergste is echter zijn borstkas. De lol is er al vrij snel af als je kerel grotere tieten heeft dan jij. In mum van tijd ziet hij je niet meer staan. De grote filosoof Butt-head legde dat al eens haarfijn uit: “If I had boobs like that, I’d never leave the house.”

En die kleding! Waar koopt een bodybuilder zijn kleding? Zijn er speciale kledingwinkels waar ze die overmaatse rommel verkopen? Ze lopen allemaal in ogenschijnlijk miniscule hemdjes, maar dat is slechts schijn. Als jij of ik zo’n hemdje zou aantrekken blijkt het een wigwam. Leg je slaapzakje neer, stook een vuurtje, begin Kumbaya te zingen en je bent op vakantie. Sowieso is alles wat een bodybuilder draagt loose-fit. De eerste bodybuilder in skinny jeans moet ik nog tegenkomen.

Het beste van bodybuilders is nog wel dat je helemaal niet bang voor ze hoeft te zijn. Bijna niemand weet dat. Iedereen denkt: “Oei, die is sterk. Daar moet je voor oppassen,” maar niets is minder waar. Als je ze van achteren benadert zullen ze je nooit zien aankomen. En stel dat je ze dan een klein tikje op het achterhoofd zou geven (om redenen die je geheel voor jezelf mag houden, maar laten we er hier gewoon even van uitgaan dat dat voor de lol is), dan sta je al op de hoek van de straat als de kolos zich alleen nog maar verbaasd heeft omgekeerd. Een straatlengte rennen is voor zo’n man onmogelijk. Het enige wat hij waarschijnlijk zal doen is zijn worstenhandje in de lucht zwaaien en met zijn anabole-piep-stemmetje enkele obsceenheden schreeuwen. Zodra hij dat zat is en hij zich weer heeft omgedraaid kun je gerust weer van voren af aan beginnen.

Nee, een bodybuilder kun je in principe eindeloos pesten. Het is echter de vraag of je dat nou wel moet doen. Vaak is het hartje van een bodybuilder net zo klein als de inhoud van zijn hersenpan. Dat oppompen van het lijf dient voornamelijk ter compensatie van onzekerheid. Zeker in films. De tijden van de Stallones en de Schwarzeneggers ligt inmiddels ver achter ons. Films als Expendables doen de jaren ‘80-spierbundel-films nog eens dunnetjes over, maar met een hele dikke knipoog. Ze geloven er zelf ook niet meer in, die jongens. Mickey Rourke probeerde het juiste te doen in The Wrestler, maar blijft falen totdat hij zichzelf in een laatste wanhoopspoging [SPOILER! SPOILER!] kapot-testosteroneert. Het personage Jacky Vanmarsenille uit Rundskop mag je hier eigenlijk niet onder scharen, aangezien hij eerst zielig werd, daarna pas kolossaal, maar het zet wel een beeld.

Ook de knuffelbeer Dennis in Teddy Bear, de openingsfilm van Pluk de nacht, heeft het niet gemakkelijk. Hij is een 38-jarige maagd die nog bij zijn moeder in huis woont. Hij heeft geen vrienden, hij heeft nooit liefde gekend. Zijn kleine, oude moedertje houdt hem gemakkelijk onder haar breekbare duim. In een opwelling probeert de hulpeloze kiloknaller een vrouw te zoeken in Thailand, maar ook daar wordt hij voornamelijk in de maling genomen. Zielig. Meelijwekkend.

Het moge duidelijk zijn. De spierbundels van tegenwoordig zijn niet meer de stoere helden die ze ooit waren. Groot en sterk is uit. Het zou natuurlijk flauw zijn hier nu te verkondigen dat ik zelf broodmager ben, dus dat doe ik niet.

Maar het is wel zo.