Papier-maché

Mijn dochter heeft inmiddels een dusdanig respectabele leeftijd bereikt dat er jaarlijks een sinterklaassurprise gemaakt dient te worden. Van de vele kwaliteiten die mijn dochter heeft staat knutselen niet bovenaan, dus ik help haar. We maken een Feyenoord drinkbeker van karton en papier-maché. Nou was mijn laatste papier-maché-creatie een oppervlak van de planeet Hoth waarop mijn Star Wars-poppetjes schietend en gillend heen en weer renden, dus ik moest even uitzoeken hoe het ook alweer zat met dat papier-maché.

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik was blij verrast toen ik online las dat behangerslijm niet noodzakelijk is. Een mengsel van water en bloem werkt net zo goed. Mijn angst dat de drinkbeker de volgende ochtend weer ontdaan van zijn jasje in een berg losse, harde papiersnippers heel kartonnerig zou staan te wezen bleek gelukkig ongegrond. Iedereen heeft bloem in de kast en iedereen heeft water. Je hoeft dus niet naar de Gamma voor een pakje behangerslijm waaruit je een theelepel gebruikt om vervolgens het restant tien jaar lang naast de WD-40 in de kast in de schuur te laten verstenen voordat je het weggooit.

Welnu. Het knutselen. Aldoende leert men, en ik heb een hoop geleerd. Ik wil deze gelegenheid graag gebruiken jullie een aantal tips te geven zodat jullie surprises of de surprises van jullie kinderen wél snel en plezierig tot stand komen.

Tip 1.
Gebruik voor het papier ALTIJD het Financieel Dagblad of een vergelijkbaar saaie krant of uitgave. Geloof me, het papierreepjes scheuren duurt uren en uren langer als er op iedere pagina van het gebruikte lokale sufferdje een artikel staat over Sinterklaas, waar hij is geweest, hoeveel pieten daar bij aanwezig waren, waar hij nog gaat komen, hoeveel pieten daarbij aanwezig zullen zijn en welke sinterklaasfeesten waar gehouden werden en gehouden gaan worden. Ook lijkt het me een uitermate slecht idee om het inmiddels overbodige Intertoys-speelgoedboek te gebruiken. De surprise komt gewoonweg nooit af. Bovendien bestaat de kans dat je kind op nieuwe ideëen komt en, terwijl jij net klaar bent met je inkopen, zijn of haar volledige verlanglijstje opnieuw opstelt.

Tip 2.
Gebruik als lijm het al eerder benoemde milieu-, tafel-, kleding-, kinder-ingewandjes- en portemonneevriendelijk mengsel van water en bloem. Ik heb op aanraden van het gehele internet een mengsel gebruikt van 125 gram bloem op een halve liter water. Daar klopt geen reet van. Het is veel te veel bloem dan wel veel te weinig water. Als jullie niet van plan zijn om de Amsterdam ArenA op ware grootte na te boetseren zou ik opteren voor minder bloem, want...

Tip 3.
Denk aan de benodigde hoeveelheden. Ik had een factor tien teveel papiersnippers en een factor 20.000 teveel lijm.

Tip 4.
Ga ervan uit dat het een grote kliederboel wordt. Berust erin. Een zeiltje of kleedje onder het gedruppel is natuurlijk prima, maar ga niet hysterisch proberen de boel schoon te houden. Gaat niet. Lukt niet. En nou en? Het is bloem met water! Doekje erover, klaar. Of de volgende dag met het plamuurmes. Kan ook.

Tip 5.
Pak je surprise, om begrijpelijke redenen, pas in als het papier-maché droog is.

Succes!

Pop

Mijn dochter heeft voor haar verjaardag een pop gekregen. Een pop is allang geen van gevulde, aan elkaar geregen lappen stof gefabriceerd mini-mensje met een wollen knot haar en knoop-ogen meer. De moderne, plastic pop heeft een functie. Er zijn poppen die huilen, poppen die slapen en poppen die plassen. Dat weet iedereen. Mijn dochter heeft nu een pop die ziek wordt en dus weer beter gemaakt moet worden. Ze wilde deze specifieke pop graag hebben, want een ziek kind heeft voornamelijk liefde nodig en liefde heeft ze in overvloed beschikbaar.

Illustratie: Willemijn de Lint
De pop wordt onder andere geleverd met flesjes medicijn, spuitjes en een stethoscoop, maar - uiteraard - zonder batterijen. Als het hele huis overhoop ligt, maar er voldoende batterijen voor de pop zijn gevonden kan het spel beginnen. De pop gaat op ‘on’ en ja, hoor, de wangetjes kleuren rood en het wichtje begint te schreien. Hartstikke ziek, dat arme kind. Zielig.

“Ach, lieverd,” fluistert mijn dochter. “Ben je niet lekker?” Het doodzieke stuk plastic antwoordt slechts met gehuil, dus krijgt het eerst medicijn toegediend en vervolgens een heerlijke fles melk. Gulzig wordt alles in-het-nep naar binnen geschrokt, maar zodra de fles voorzichtig uit de mond genomen wordt begint de pop weer te huilen. Echt goed ziek, dus. Zielig, hoor.

Als mijn kind flink geëxperimenteerd heeft met verschillende medicijnen en volgorden waarin die toegediend moeten worden lukt het haar. De rode kleur verdwijnt uit de wangen van de pop, die vervolgens heerlijk rustig gaat slapen. De kleine mama is trots en haalt opgelucht adem. Missie volbracht. Zo zie je maar, met een beetje geduld en een hoop liefde is alles op te lossen.

Maar ja. Een pop die ziek wordt zodat je hem weer beter kan maken is nu eenmaal een pop die ziek wordt zodat je hem weer beter kan maken, dus verdomd als het niet waar is, na vijf minuten is de pop alweer zo ziek als een hond. Zielig, joh.

“Hoe kan dat nou, lieverd? Ben je nou alweer ziek?” Gesterkt door haar zojuist verworven ervaring in het genezen van plastic poppen gaat mijn dochter wederom aan de slag met flesjes en thermometers. Al gauw gaat het de kleine plastiekerd weer veel beter, en al net zo gauw is het weer doodziek. De liefdevolle praatjes van moeder veranderen in vrij rap tempo van toon. “Stil maar, schatje” schiet via “Stil nou!” naar gefrusteerde uitroepen. “HOU NOU OP MET HUILEN!” komt een paar keer voorbij, en ook “IK WORD GEK VAN JE!” hoor ik meer dan eens.

Ik vind het geniaal. Een pop-die-ziek-wordt-zodat-je-hem-weer-beter-kunt-maken is het beste anticonceptiemiddel bedenkbaar. Wrijf het er maar op lekker vroege leeftijd in: kinderen zijn hinderen en er komt nooit een eind aan. Dat jankt maar en dat jankt maar. Iedereen zou zijn of haar kinderen minstens één keer moeten laten spelen met een pop-die-ziek-wordt-zodat-je-hem-weer-beter-kunt-maken. Overheden over de hele wereld zouden de pop-die-ziek-wordt-zodat-je-hem-weer-beter-kunt-maken moeten subsidiëren, zodat verzekeringsmaatschappijen de pop-die-ziek-wordt-zodat-je-hem-weer-beter-kunt-maken kunnen vergoeden uit de ziekenkostenverzekering. Geloof me, binnen drie generaties zijn we van het wereldoverbevolkingsprobleem af. Relatief goedkoop en geheel vrijwillig.

Maar zover is het nog niet. Voorlopig heb ik nog medelijden met mijn tot wanhoop gedreven dochter. Ten einde raad probeert ze haar kind in slaap te wiegen. Dat gaat er vrij ruw aan toe. Net als de pop lijkt te gaan overlijden aan Shaking Baby Syndrome krijgt mijn dochter echter een idee. Het is een goed idee en het lost al haar problemen op.

Heel even voel ik een steek van jaloezie, want toen zijzelf zo klein was als de pop-die-ziek-wordt-zodat-je-hem-weer-beter-kunt-maken die op haar schoot ligt nu is had ik mooi geen beschikking tot een ‘off’-knop.

Kip

Het nieuwste voedselschandaal is poep aan het vlees. Slagers schrikken. Supermarkten schrikken. Consumenten en consumentenbelangenorganisaties schrikken. Godsamme, zeg. Poep aan het vlees. Wie had dat kunnen bedenken?

Het antwoord op die vraag is simpel: iedereen met een beetje gezond verstand had dat kunnen bedenken. Het is namelijk heel logisch.

Als je sterft laat je alles lopen. Zowel de kleine als de grote boodschap verlaten bij gebrek aan sluitspierkracht het lichaam. Over het algemeen ligt een mens op de grond of in een bed als het sterft. Er zijn een best een aantal uitzonderingen op deze regel te verzinnen, schrijnend of gênant, maar geen van deze uitzonderingen zie ik voorkomen bij bijvoorbeeld een koe of een varken. Ik ben er vrij zeker van dat deze dieren door de hoeven zakken en op de grond terecht komen. Als de dood vervolgens alle controle over het lichaam heeft weggenomen liggen ze dus in hun eigen stront. Dat is niet zo gek.

Toegegeven, de vervuilde huid wordt natuurlijk weggesneden, maar met hetzelfde mes dat daarvoor wordt gebruikt wordt ook het karkas in stukken gesneden. Bovendien worden alle ingewanden, inclusief de darmen, ermee verwijderd en dat gebeurt niet bepaald met chirurgische precisie. Een dikke darm is in no time opengehaald. Het resultaat is stront aan je vlees en aan de knikker.

Maar het kan nog logischer. Bij de kip.

De oerhollandse plofkip wordt met maximaal 240.000 genetische zusjes in een stal gehouden. Dat kunnen er natuurlijk gemakkelijk meer zijn, maar dat mag niet van onze regering. Vinden ze zielig. Die megastallen klinken zeer groot, en dat zijn ze ook, maar de kippen hebben het er alles behalve ruim. Vanwege dat gebrek aan ruimte gunt de ene kip de andere kip er het licht niet in de ogen. Echte krengetjes zijn het. Ze buitelen over elkaar, pikken hun buurvrouwen open en rollen over de vloer in de stront, want een kip heeft geen fatsoen en schijt dus niet netjes in een hoekje. Een beetje plofkip kan trouwens niet eens van de vloer af komen en schuifelt derhalve de godganse dag in de kippenkak.

Al die verfomfaaide hennetjes, met stront tussen de veren en in hun zwerende wonden, worden samen in bad geëlectrocuteerd en blijven daar vervolgens nog even lekker in badderen zodat het dode vlees tijd heeft om water in zich op te nemen en dus zwaarder en duurder te worden. Je zou ze in fris water kunnen laten weken, of zelfs wassen, maar zo’n strontmarinade is natuurlijk veel goedkoper en veel minder gedoe. Dat spreekt voor zich.

Al die poep aan de kip klinkt natuurlijk niet prettig. Vies bijna. Maar wees gerust, dat valt allemaal nog wel mee. Het echte ranzige poepfeit van de kippenhouderij is namelijk nog veel simpeler uit te leggen: een kip schijt waar zij eet. 240.000 kippen in een te krappe stal rollen niet alleen op de strontgrond, ze vreten er ook vanaf. Kippenvoer en kippenkeutels verworden door al die krioelende hennetjes in een mum van tijd tot één grote gezellige massa. De gehouden kip eet van die massa en wordt dus tijdens zijn armzalige leventje zowel van binnen als van buiten constant gemarineerd in de stront. Dat is niet zo vreemd. Daar hoef je niet van te schrikken. Dat is gewoon logisch.
Illustratie: Willemijn de Lint

(Overigens moet ik voor de volledigheid nog even melden dat er zelden kip wordt gegeten, maar vooral kuiken, want al na slechts zes weken turbogroei is een kuiken rijp voor de slacht. Het ge-slacht is op die schamele leeftijd nog helemaal niet van belang voor zo’n beestje, dus als ik de indruk heb gewekt dat het altijd maar weer aan de vrouwen ligt wil ik mij daarvoor hierbij verontschuldigen.)

Pluk 13 - 3D

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik heb nog niet vaak een slechte film gezien tijdens Pluk de Nacht. Sterker nog, ik kan me slechts één film herinneren die me niet zo aansprak. Geen slechte film, maar aan mij niet besteed. Altijd zijn het films die een interessante andere zienswijze bieden, originele plots ten toon spreiden of onderwerpen aansnijden waarover niet vaak wordt nagedacht. En daar houd ik van.

Soms, echter, heb ik ook wel zin in hersenloos vermaak. De superhelden laat ik graag aan me voorbij gaan, maar ik ben een sucker voor sciencefiction en horror. Ook voor slechte sciencefiction en horror. Juist voor slechte sciencefiction en horror. Hoe groter en belachelijker de monsters, hoe beter ik ervoor ga zitten. Hoe ongeloofwaardiger de apocalytische natuurramp, hoe dieper ik wegzak in het pluche. Hoe groter de gaten in de plot, hoe sneller mijn popcorn op is.

Helaas zal ik dergelijke films in de toekomst alleen nog maar thuis kunnen kijken. Een beetje sciencefiction-film wordt in de bioscopen enkel nog in 3D vertoond. Er is al veel gezegd en geschreven over 3D, maar ik begrijp het nog steeds niet. Ik krijg er heus geen hoofdpijn van, ik wordt niet duizelig, maar ik zie wel alles dubbel. Onscherp. Bovendien vind ik het echt niet te gek.

Films worden voornamelijk in 3D aangeboden omdat daar hogere prijzen voor gevraagd kunnen worden. Kon je ‘vroeger’ nog naar de 3D- of 2D-voorstelling, tegenwoordig heb je die keuze niet meer. Niet in Haarlem en meestal ook niet in Amsterdam. Nou, dan niet. Ik kijk nog liever een illegaal gedownloade CAM-versie van een film (of liever, om heel precies te zijn, een legaal gedownloade kopie van een illegaal geüploade film) dan dat ik met een idioot brilletje over mijn eigen bril een beetje zit te gokken wat er op het scherm gebeurt. Met de ondertitels tegen mijn kin geplakt.

Het is ook storend dat 3D-films altijd volzitten met 3D-shots. Dat is logisch, want daar is het natuurlijk om te doen, maar na de vierde auto die vol diepte supersnel jouw richting op crasht weet je het wel. De kogels, pijlen, bijlen en andersoortige projectielen die op gelijke wijze op je af snellen brengen enigszins afwisseling, maar niet veel. Een 3D-film is ALTIJD een 3D-promotiefilm. Kijk eens wat we kunnen. Gaaf, hè? Het is net of het echt naar je toe komt. Je schrok, hè? Hahaha, jahaa, dát is 3D! Te gek.

Nee. Niet te gek. Star Wars is te gek. Evil Dead II is te gek. Films waarin de special effects met aandacht, enthousiasme en vernuft voor elkaar gekregen zijn. Inmiddels zie je precies hoe ze het voor elkaar gekregen hebben - met modelletjes, met stop-motion, met lijm en schaar -, maar ze zijn tenminste origineel bedacht. Ze zijn niet hetzelfde als de vorige zes effecten. En ze zijn niet hetzelfde als in de vorige zeventien 3D-films. In originaliteit schuilt kwaliteit.

Kinderen vinden 3D-films leuk. Prima. Maar kinderen vinden alles leuk. Mannen met buikjes en kettingen om hun nek vinden het om te gieren om 3D-pornofilms voor zich te zien, dat gaat er altijd erg plastisch aan toe, maar die mannen zijn eigenlijk ook gewoon kinderen. Toen Christopher Nolan gevraagd werd waarom hij Batman XVI niet in 3D had geschoten antwoordde hij dat hij niemand kende die dat echt te gek vond. Vandaar. Ik ken die mensen ook niet. Althans, niet boven de veertien jaar.

Weest allen gerust; Pluk de Nacht is geheid 3D-vrij. Maar let op! Als er tijdens een Pluk-film plotseling iets met veel diepte supersnel jouw richting op komt kun je het beste even bukken.

Pluk 13 - Wild Bill


Illustratie: Willemijn de Lint
Sommige mensen hebben altijd pech.

Kijk, ik begrijp heus wel dat als een kleine crimineel in de gevangenis terecht komt dat meestal zijn eigen schuld is en je dus niet echt over pech kunt spreken, maar toch. Zo’n gevangenis is geen pretje. Je moet er constant op je hoede zijn. Je maakt geen vrienden, want als je vrienden maakt maak je meteen ook vijanden, je slaapt altijd met één oog open om de schamele bezittingen die je er hebt te beschermen en in de doucheruimte heb je al helemaal ogen in je rug. Als je dat allemaal acht jaar volhoudt en uiteindelijk op vrije voeten gesteld wordt, dan ben je blij. Geloof me. Ik spreek niet uit ervaring, maar geloof me toch maar.

Als je er echter vervolgens achterkomt dat de moeder van je twee kinderen die lievelingetjes - die je voor het laatst nog in luiers hebt gezien - al jaren geleden in de steek heeft gelaten waardoor ze noodgedwongen op straat hebben geleerd hun eigen boontjes te doppen, en als die lievelingetjes jou helemaal niet kennen en als die lievelingetjes jou helemaal niet willen kennen, en als de reclasseringsambtenaar dreigt Bureau Jeugdzorg op je dak te sturen om ervoor te zorgen dat die lievelingetjes niet verwaarloosd raken, ja, dan ben je minder blij. Meteen al. En als één van je lievelingetjes wat extra geld probeert bij te verdienen in jouw oude criminele circuit en als dat - uiteraard - gierend uit de hand loopt, waardoor jij uiteindelijk overal de schuld van krijgt, potverdorie-nog-aan-toe, dan heb je echt wel pech.

In alle films waarin de hoofdrolspeler het criminele circuit wil verlaten draait het uiteindelijk om hetzelfde: nog één keer. Nog één keer en je hebt je schaapjes op het droge. Nog één keer en je openstaande schuld is afgelost. Nog één keer en niemand staat je nog naar het leven. En in alle films waarin de hoofdrolspeler het criminele circuit wil verlaten mislukt dat jammerlijk. Altijd zakt de protagonist dieper en dieper in de stront totdat hij neerwaarts spiraliserend het absolute dieptepunt van zijn leven bereikt. Hij raakt het vertrouwen kwijt van zijn dierbaren. Niemand gelooft hem nog. Er is geen uitweg meer. Er is geen hoop meer. Meestal blijkt echter aan het einde van de film dat hij de hele tijd al met een plannetje heeft rondgelopen waardoor hij stiekem toch iedereen het nakijken geeft. In die films is de hoofdrolspeler iedereen te slim af. Maar die films spelen zich niet af in Engelse achterbuurten met de allerlaagste status.

In Wild Bill, de Pluk-film van vrijdag 9 augustus, is Bill helemaal niemand te slim af. Bill is sowieso niet al te slim. Niemand in Wild Bill is slim. Kinderen gaan niet naar school en krijgen zelf kinderen, en ouders worden ‘s ochtends, wanneer ze door hun kroost gewekt worden, wakker op de bank met een joekel van een kater en een natgepiste broek. De armoede druipt van het scherm. Om de beslissingen die er in de film genomen worden kan de gemiddelde Pluk-bezoeker - die ik erg hoog inschat - slechts meewarig het hoofd schudden. Ons zou dit nooit gebeuren, mensen.

Iedereen probeert het allemaal juist zo goed te doen, maar iedereen faalt. Je wilt als kijker het liefste het scherm instappen, iedereen een aai over de bol geven en bij elkaar in dezelfde ruimte zetten om even de koppen bijeen te steken. Eventjes centraal. Eventjes pragmatisch. Eventjes smart nu. Maar ja, dat kan niet. Ze zullen het zelf moeten doen.

Sommige mensen hebben altijd pech.

Pluk 13 - Dixi

Illustratie: Willemijn de Lint
Ze zijn broodnodig. Op muziekfestivals en sportevenementen. Bij de avondvierdaagse en de intocht van Sinterklaas. Bij demonstraties tegen de bezuinigingen van het kabinet en huldigingsfeesten voor het Nederlands elftal. Op bouwterreinen en braderieën. En dus ook op open air film festivals als Pluk de Nacht. Overal waar veel mensen tegelijkertijd aanwezig zijn - zeker als die mensen ook nog eens de beschikking hebben tot koud bier, hetzij versgetapt, hetzij uit een gekoeld flesje Vedett - zijn er Dixi’s te vinden.

De Prittstift, Maggi, Spa, de Walkman, Post-it’s, de Kliko en de Dixi. Het zijn allemaal producten waarvan we de merknaam als soortnaam hebben overgenomen. Zo’n plee heet gewoon een draagbaar toilet of toiletcabine, maar omdat Dixi Sanitary Services B.V. aan het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw de grootste leverancier van toiletcabines werd noemt iedereen ze simpelweg Dixi’s.

Vorige jaargangen van Pluk stonden er nog van die keurige wc-unit-aanhangwagens. Links de mannen, rechts de vrouwen. Prima was dat. Dus waarom nu de Dixi’s? Welnu, het Stenen Hoofd, het terrein waarop Pluk de Nacht gehouden wordt, is door de gemeente ergens in het afgelopen jaar van het riool ontkoppeld. Dixi’s dus.

Ik weet het niet met de Dixi. Aangezien ik gezegend ben met een penis geef ik de voorkeur aan een piskruis, maar de helft van de bevolking heeft die luxe niet, en ook ík ontkom er met meerdaagse festivals niet aan gebruik te maken van zo’n afgesloten cabine van 90 bij 90 centimeter, de blote billetjes slechts enkele centimeters boven liters en liters van menselijke uitwerpselen en chemische meuk.

Zo’n Dixi werkt ook teveel op de verbeelding, denk ik altijd. Iedereen heeft de filmpjes op internet gezien waarop op- en aangeschoten jongelui het geinig vinden om een Dixi omver te duwen, het liefst als die bezet is door een vriend of kennis. Ik ben iedere keer dat ik zo’n cabine betreedt bang dat op dát moment iemand zich bedenkt hoe leuk dat wel niet nu zou zijn. Je moet er niet aan denken. Alleen het omvallen in een ruimte zo klein en benauwd als een Dixi kan al behoorlijk wat schade opleveren, en dan moet je de ontlastingslawine nog over je heen krijgen. Als je al geen infectieziekte krijgt door een fecaal-orale besmetting dan loop je wel weken rond met ontstoken ogen en slijmvliezen van het brandende blauwe super-mr-Muscle-goedje waarmee de opslagtank enigszins reukvrij gehouden wordt. Voor mij als vegetariër is het zelfs extra erg, want waarschijnlijk hebben er tientallen, zo niet honderden vleeseters gepoept. Daar lig je dan met je goede gedrag tussen dubbelverteerde hamburgers, spare-ribs en shoarmarollen.

Een vriend van me heeft ooit eens op een muziekfestival zijn telefoon in een Dixi laten vallen. Om dat kleinood zou nu iedereen zijn schouders ophalen, nu zou men het een veredelde rekenmachine noemen, of een stuiternokia, maar toentertijd was mijn vriend zo ongeveer de enige in mijn naaste omgeving die in het bezit was van een mobiele telefoon. Dat zei je er vroeger nog bij: mobiele telefoon. Of nog erger: mobiele. Voordat de kleinoden mobieltjes werden genoemd, waren het mobielen. De taalhorror. Enfin, het was dus een prestigebezit, die telefoon. Mijn vriend ging op de knietjes en stak zijn arm door het gat totdat zijn neus slechts millimeters van de al de hele dag gebruikte wc-bril hing en woelde tot aan zijn elleboog in de mensenmassa. Al vrij snel had hij zijn dure speeltje terug, hetzij stuk. Had ik hem ook wel van tevoren kunnen vertellen. Hij heeft vier uur lang zijn hand en onderarm gewassen, maar je rook de chemische poeplucht nog steeds. Je wist het gewoon. Hij heeft drie weken niemand de hand hoeven en/of mogen schudden. Zijn telefoon heeft het, ondanks goed drogen, nooit meer gedaan.

Ik ben dus geen fan van de Dixi. Nooit geweest, gaat nooit gebeuren. Mocht je tijdens Pluk een lange slungel in een Dixi zien stappen, wáág het niet!

Pluk 13 - Reistijd

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik woon in Haarlem en werk in Amsterdam. Dat betekent dat ik twee keer per dag een kleine twintig minuten in de trein zit. Twintig minuten is mijns inziens de perfecte reistijd. Ik kan mijn wordfeud-achterstand wegwerken of tien pagina’s lezen. Aan het einde van de dag komt het ook wel eens voor dat ik een tukje doe. Ik ben geen twintig meer.

Wat altijd leuk is in een trein of bus is mensen kijken. Toegegeven, het is vandaag de dag een stuk minder leuk dan pak ‘m beet vijf jaar geleden - iedereen zit nu met een uitdrukkingsloos gezicht over zijn of haar smartphone gebogen - maar het blijft aangenaam om mensen te observeren die dat niet in de gaten hebben. Krabbende of neuspeuterende mensen. Knikkebollende mensen. Jongens die heimelijk naar meisjes kijken en meisjes die zichzelf heimelijk in de reflectie van de ruit bestuderen, een haarlok net iets anders schikken, tevreden met het resultaat zijn en weer rustig achterover gaan zitten. Vrouwen die duidelijk geïrriteerd raken door het gedrag van hun zwetende buurman en onbewust steeds een klein stukje van ze weg schuiven. Mooie vrouwen die gewoon mooi zijn. Mensen die hetzelfde doen als jij en waarvan je er met een schok achterkomt dat ze jou al vijf minuten observeren.

Maar mensen kunnen ook vervelend zijn in de trein. Aan etende mensen, bijvoorbeeld, heb ik een hekel. Ik snap wel dat je trek hebt aan het einde van de dag, maar eet alsjeblieft je patatje pindasaus op voordat je een trein instapt. Alle dertig passagiers in de coupé hebben er last van. Ook naar zijn luid converserende mensen. Over duffe onderwerpen sprekende mensen. Oh ja? Achtertuin gekärcherd van het weekend? Wat een verschil. hè? Ongelooflijk hoe duidelijk je dat ziet. Of roddelende reizigers. Ik ken Floor niet, dus ik hoef niet te weten wat ze Ben heeft aangedaan. Je eigen persoonlijke ontboezemingen hoef ik ook niet te weten. Goh. Voetschimmel? Ja, lastig.

Ik vind de trein niet erg, maar na twintig minuten ben ik het zat. Twintig minuten is de perfecte reistijd. In de Verenigde Staten van Amerika is alles groter en ligt alles verder uit elkaar, dat weet ik wel, maar wie gaat er bij zijn of haar volle verstand nou naar een school die twee uur busreizen van je huis afligt? In The We and the I van Michel Gondry gaat een stel opgeschoten jongeren voor de laatste keer dat schooljaar naar huis. Met de bus. Het is vakantie. En die busreis duurt een film.

Je moet er niet aan denken. Als ze per bus naar huis gaan zullen ze ‘s ochtends ook zo heen gegaan zijn. Dat is vier uur per dag in een bus. Vier uur  lang in een bus zitten met pestkoppen. Schreeuwende en flirtende testosteronbommetjes op de achterbank. Vier uur sms’en, treiteren en uit het raam kijken.

Ik weet niet of het in de V.S. gebruikelijk is zo lang te reizen naar school of werkplaats, maar ik hoop het van harte niet voor die mensen. Ik zou het niet vol houden. Mijn twintig minuten reistijd zijn over het algemeen ultieme rust. Mijn twintig minuten reistijd gaan niet gepaard met petsen op mijn achterhoofd en verbale mishandeling. In mijn twintig minuten reistijd eet men hooguit eens een patatje pindasaus onder mijn neus.

Met goede muziek is het wel een stuk pretttiger reizen. +1 voor de soundtrack, die voornamelijk uit rhymes van Young MC bestaat.

Reuzenpanda

Als een kind geboren wordt kan het werkelijk niets. Nog bijna een jaar moeten kinderen met zelfs de meest simpele handelingen door papa of mama geholpen worden. Ze kunnen niet eten, zich niet wassen en zich niet verplaatsen. De meeste dieren doen dat een stuk beter. De allereerste inspanning van een zeeschildpad is de tweehonderd meter sprint naar zee door rul zand. Een giraffe-veulen flikkert bij geboorte eerst twee meter naar beneden, staat op en loopt weg. Waarom kan een kind dat dan niet?

Eigenlijk simpel. Als een kind geboren wordt is het nog niet af. Een kind wordt ongeveer een jaar te vroeg geboren. De enige - maar niet onbelangrijke - reden daarvoor is dat er geen plaats meer is in de buik van de moeder. Het moet eruit of de moeder ploft. Afrijpen doet de zuigeling maar lekker in zijn eigen kamer. Een olifantenmoeder draagt haar kind gemiddeld twintig maanden, maar dan is het ook wel helemaal af. Lopen, eten, truukjes met de slurf, het kan meteen alles. Superhandig.

Er zijn echter ook diersoorten die nog lakser ter wereld komen dan de mens. De reuzenpanda spant daarin vermoedelijk de kroon. Een reuzenpandamoeder weegt al gauw honderd kilo, maar poept al na vier, vijf maanden een soort behaarde augurk met oogjes uit. Het lijkt verdorie niet eens op een panda. En we hebben het hier niet over een worp van pak-em-beet twintig mini-reuzenpanda’s, niks daarvan, er wordt slechts één rottig pandaatje per keer geboren. Eén halve mol uit dat immense berenlijf. Wat een attitude.

Theorethisch kunnen reuzenpanda’s zich ieder jaar vermenigvuldigen. Doen ze niet. Hebben ze helemaal geen zin in. De meeste panda’s zijn zelfs te belabberd voor hun ene jaarlijkse seksbeurt. De pandaberen in gevangenschap worden uit menselijke wanhoop vanaf hun vroege jeugd regelmatig bevredigd door in zwart-wit gestoken Chinese vrouwen in de hoop dat ze opgroeien tot grote, stoere, geile beren en krijgen zelfs tijdens het paarseizoen op grote schermen pandaporno voorgeschoteld, maar niets werkt. Een reuzenpanda is nu eenmaal geen bonobo.

Waarom is dat? Waarom neukt een reuzenpanda niet uit vrije wil? Volgens een vriendin wordt alles duidelijk als je een panda in het echt ziet. De reuzenpanda vindt het welletjes. De reuzenpanda vindt het mooi geweest. De reuzenpanda heeft geen zin meer. De reuzenpanda wil uitsterven.

Ik geloof dat ook. Niet alleen de altijd trieste blik in de zwartomrande ogen en het gebrek aan seksdrive lijken dat idee te beamen, ook zijn gruwelijke luiheid kan als een vorm van opgeven gezien worden. Een pandabeer is een beer en dus een roofdier. De beer heeft het gebit van een vleeseter, de spijsvertering van een vleeseter, de klauwen van een jager. De reuzenpanda heeft echter geen enkele zin om achter iets levends aan te hollen, het de nek te breken en met huid en haar op te vreten. Nee, dat alles is het dier veel te veel moeite. Zoals een hippie de hele dag blowend op de bank hangt zit de reuzenpanda op zijn gat in het gras bamboestengels weg te knagen. Bamboestengels rennen niet weg.

De mensen bij het Wereld Natuur Fonds bedoelen het natuurlijk goed, maar door almaar te vechten voor het behoud van de panda maakt het de beestjes alleen maar depressiever. De Chinese dames die op gezette tijden de mannetjespanda komen aftrekken en met het vers afgetapte pandazaad de pandavrouwtjes insemineren werken ook niet lekker mee aan de uitsterfwens van het arme dier. Maar wat kan een panda er in godsnaam tegenin brengen? Die is al veel te depressief om zich te verzetten tegen al deze goedbedoelende dwarsliggers. Vooruit dan maar. Nog één generatie. Laatste, hoor.

Eigenlijk is de panda een slim beest. Waarom dat gedoe? De mens kan niets als het wordt geboren en het kan wederom niets als het een natuurlijke dood sterft. De panda is gewoonweg van mening dat het geen zin heeft om daartussen net te doen alsof het leven zin heeft. Het vreet zijn bamboe en denkt ‘Fuck it’. Morgen weer een dag. Als je pech hebt.
llustratie: Willemijn de Lint

Napret

llustratie: Willemijn de Lint
Pret hebben om iets wat je daadwerkelijk hebt meegemaakt is natuurlijk vele malen logischer dan je van tevoren verkneukelen om iets wat misschien wel heel erg gaat tegenvallen, maar ook napret is niet geheel zonder nadelen.

Napret heeft iets triests. Napret bestaat enkel als iets afgelopen is. Pret in het verleden. Dat leuke weekendje weg met vrienden. Het concert van je favoriete artiest. Een heerlijke dag op het strand. Het zijn vluchtige momenten en ze komen niet meer terug. In een andere vorm misschien wel weer, maar zoals het was wordt het nooit meer. Jammer, want wat was het leuk.

Napret is vluchten. Vluchten in het hoofd, uit het heden, naar tijden van weleer toen alles nog wel leuk was. Ik maak mij er zelf ook behoorlijk schuldig aan. Op een feestje met een klein groepje vrienden herinneringen ophalend, bier drinkend en lachend om verhalen die je al vijf keer gehoord hebt. Weet je nog? Vertel jij het maar, Ruben. Jij vertelt het altijd zo grappig. Heel hard lachen om iets wat ooit was. Iets wat leuker was dan datgene dat je nu aan het doen bent, uiteraard, want anders waren die herinneringen in eerste instantie al niet nodig. Dan was je nu wel nieuwe herinneringen aan het maken. Wat je eigenlijk zegt is dat het feestje waar je je bevindt een stom kutfeest is. Liever een ouwe koe uit de sloot dan de nieuwe haring in ui die er wordt rondgedeeld. Nee, dat vorige feest, drie jaar geleden, waar Annemarie met haar blote toges in bad in slaap was gevallen, dát was pas een feest. Hilarisch.

Napret bestaat voor degene die niet in staat is om plezier te hebben in het heden. Een oude mop is nu eenmaal gemakkelijker op te rakelen dan een nieuwe grap verzinnen. Gebeurtenissen en herinneringen worden voor het effect met het grootste gemak bijgeschaafd en aangedikt, net zo vaak tot het werkelijke verhaal niet meer bestaat. Achteraf gezien was het allemaal veel leuker dan dat het destijds daadwerkelijk leuk was. Er worden schepjes bovenop gedaan en oogjes toegeknepen. Iedere keer dat het verhaal opgedist wordt is het mooier en fantastischer dan de vorige. Logisch. Oefening baart kunst. Geef hem een paar jaar en vandaag is net zo leuk als twee jaar geleden.

Napret is naast opzettelijk te wijzigen ook onwillekeurig onderhevig aan slijtage. Naderhand kan de pret vrij makkelijk overslaan in iets anders, iets negatievers. Je hebt een geweldige tijd met haar gehad, maar nu een ander aan haar mag zitten beïnvloedt dat de manier waarop je erop terugkijkt. Stom wijf. Of die heerlijke schooltijd waarin je eigenlijk maar weinig deed, volop genoot van het leven, jong was, uitging. Had je maar iets meer je best gedaan, dan zat je nu misschien niet met drie krijsende kinderen op de bank te wachten totdat manlief thuiskomt van de werf, zijn honderdveertig kilo aan tafel schuift en vraagt wat de pot schaft.

Gelukkig kan het omgekeerd ook. Het is heel goed mogelijk napret te hebben over iets dat op het moment zelf helemaal niet prettig of leuk was. Ik heb niet gelachen toen ik met een ontstoken balzak kromgebogen en wijdbeens door het huis waggelde, met pijnscheuten die zich vanuit het kruis door mijn hele lichaam verspreidden, een pijn zo hevig en op een plaats zo ongemakkelijk dat volledige narcose de enig dragelijke optie leek, maar het is inmiddels een heel vermakelijk verhaal op stomme kutfeestjes.

Of dat wat we vandaag meemaken uiteindelijk zal resulteren in een slechte herinnering of napret kan niemand ons dus nog vertellen; dat weten we pas later. Tegen die tijd zullen we het overigens altijd al hebben geweten, want achteraf is het makkelijk lullen.

Voorpret

llustratie: Willemijn de Lint
Voorpret wordt overgewaardeerd. Zwaar. Misschien ben ik die mening aangedaan doordat ik vrijwel geheel gespeend ben van het fenomeen, maar feitelijk is voorpret, geheel tegen de benaming in, niets dan doffe, onnozele ellende.

Ik doe er niet aan. Voorpret. Heb ik zin in de vakantie? Ja, hoor. Nog niet zo over nagedacht, eigenlijk. Weet ik al welke acts ik per se wil zien op Oerol? Nou, van één of twee weet ik het wel, denk ik. Ik moet het programma nog even goed doornemen. Komt goed.

Mijn gebrek aan voorpret komt begrijpelijkerwijs op een flink aantal mensen over als ongeïnteresseerd, egoïstisch en emotioneel incapabel, maar feitelijk is het gewoon reuzehandig. Wat heb je er nou echt aan om vijf maanden voor die geplande wereldreis al bloedzenuwachtig door het huis te lopen en lijstjes te maken van dingen die je absoluut niet mag vergeten mee te nemen? Natuurlijk zou ik best iets eerder kunnen beginnen met het plannen van de reis dan op de ochtend van vertrek en bedenken wat ik allemaal wil zien voordat ik op mijn bestemming aankom, maar het scheelt me wel een hoop stress en daarmee uiteindelijk misschien, waarschijnlijk zelfs, jaren van mijn leven. Nu jullie weer, met jullie voorpret.

Voorpret bestaat uit twee componenten: het verheugen en de stress. Het verheugen lijkt uiteraard leuk, maar kan nooit bestaan zonder de stress. ‘Ik heb er zin in’ is namelijk hetzelfde als ‘ik hoop dat het leuk wordt’. Hoe meer je je verheugt, hoe leuker het uiteindelijk moet worden om aan de verwachtingen te kunnen voldoen, dus hoe groter de kans op een teleurstelling. Dat is geen zwartkijken, dat is geheel wiskundig te onderbouwen.

Bovendien heeft voorpret verdacht veel weg van zelfbedrog. Je hebt er zin in, weet al precies hoe je het gaat aanpakken, wat je zal zeggen en doen, maar uiteindelijk blijkt alles toch heel anders te lopen dan verwacht en daar sta je dan met je plannen. Alles heeft vorm gekregen in je hoofd, maar je hoofd is stom en heeft zelden gelijk. Zoals het moeilijke gesprek dat je moet gaan voeren en je al zo vaak in je hoofd hebt geoefend dat je precies weet wat je moet gaan zeggen, hoe je moet reageren op de andere partij, dat je allang weet hoe die daar weer op reageert en je ook daar een antwoord op hebt, en waarvan op het moment supreme blijkt dat een en ander net even iets anders ligt dan je had gedacht, waardoor het voorwerk nutteloos blijkt en je derhalve alsnog zal moeten improviseren, zo ook gaat het met voorpret. Je weet van tevoren al welk meisje je zal aanspreken op het schoolfeest en hoe je haar gaat zoenen; in de praktijk heeft ze geen oog voor je. Je ziet jezelf al met een ijsje op een zonovergoten Piazza Navona staan terwijl het er bij aankomst regent dat het giet. Je verheugt je op een lang en gelukkig leven samen, maar al na twee maanden ligt ze met een ander in bed. Voorpret is vragen om een klap voor je bek.

Het is veel verstandiger je geen voorstelling te maken van het verloop van het feest, de vakantie of de gelaatstrekken van je ongeboren kind. Teleurstellingen worden voorkomen en prettige verrassingen staan in het verschiet. Want zo is het ook. Als je niets verwacht kan het alleen maar meevallen. De hoopvol meegenomen condooms komen na thuiskomst vrijwel altijd weer onaangeroerd uit de toilettas tevoorschijn, maar laat ze thuis en je hebt ze binnen mum van tijd nodig. Vergeet de voorpret en laat je verrassen. Pluk de dag en pluk morgen morgen.

John Lennon had - en dat zeg ik niet graag - volkomen gelijk, want wat hij eigenlijk zei was: ‘het leven is wat gebeurt terwijl je voorpret hebt’.

Ik meen het

llustratie: Willemijn de Lint
Hij had werkelijk geen idee hoeveel geld hij de taxichauffeur had gegeven, maar aangezien die niet had geprotesteerd was het in ieder geval niet te weinig geweest. Waarschijnlijker was het dat hij teveel betaald had, maar ja, gebeurd was gebeurd. Nou en. Hij was veilig thuis, dat was het belangrijkste. Thuis bij zijn vrouw.

Nadat hij uiteindelijk de sleutel in het voordeurslot had weten te steken, draaide hij deze om, duwde de deur open en stapte zijn huis binnen. Hij wurmde zich uit zijn schoenen, liet zijn sleutelbos naast het kastje in de hal op de grond vallen en stommelde de trap op. Daarbij stootte hij zijn teen. Zacht vloekend vervolgde hij zijn weg naar boven in het donker. Jezus, wat was het daar donker. Op de tast legde hij de laatste paar meters af. Eenmaal boven sloeg hij een paar keer met vlakke hand tegen de muur voordat hij het lichtknopje raakte en plotseling baadde de overloop in het licht.

“Dré?” klonk het vanuit de slaapkamer. “Hoe laat is het?”
“Schatje,” bracht hij iets te luid uit. “Slaap je al? Ik wilde nog wat kwijt.”

Zachtjes duwde hij de slaapkamerdeur open, die op zijn beurt hard tegen de muur knalde. Daarna deed hij ook hier het licht aan. Zo, dat was beter. Van zijn vrouw was alleen het puntje van haar geblondeerde, op dat moment behoorlijk verwarde kapsel te zien. De rest van haar lag opgerold onder het enorme dekbed.
“Schatje,” zei hij nogmaals. Hij ging zachtjes naast haar op de bedrand zitten, maar hij verloor zijn evenwicht en plofte met zijn volle gewicht op haar been.
“Auw,” kwam er onder de dekens vandaan en resoluut draaide het lichaam daar zich om en verschoof het iets naar het midden van het bed.

“Slaap je al?” vroeg hij weer.
“Ik sliep, ja,” antwoordde ze. “Nu niet meer. Doe het licht uit.”
“Schatje,” ging hij onverstoorbaar verder. “Ik hou van je.”
“Fijn.”
“Ik meen het,” ging hij verder. “Ik ben zo blij dat jij hier bent.”
Hij graaide met dikke worstenvingers een verfommeld pakje sigaretten uit de borstzak van zijn overhemd, viste er een verfrommelde sigaret uit, hield die boven het plukje haar, en zei: “Kom en rook met mij een sigaret.” Toen hij daar geen antwoord op kreeg haalde hij zijn schouders op, toverde met veel moeite een aansteker tevoorschijn en stak de sigaret zelf maar op.

“Weet je,” zei hij terwijl hij er eens goed voor ging zitten. “Je ogen zeggen zoveel tegen mij.” Hij dacht even na en vervolgde: “Als jij ze opent maak je mij zo blij.” Intens tevreden met wat hij zojuist gezegd had nam hij een diepe haal en met gesloten ogen blies hij de rook langzaam uit over het bed. Nu verdween ook het laatste beetje nog zichtbare haar van zijn vrouw onder de dekens. Ze lag ook wel heel lekker te slapen, zag hij nu. “Blijf jij maar liggen in je bed,” zei hij lieflijk, gevolgd door een binnensmondse boer.

Zittend op de rand van het bed, aan haar kant, stroopte hij de broekspijpen van zijn benen. Hij trok zijn overhemd uit en veegde met een mouw het zweet eerst van zijn voorhoofd, daarna onder zijn oksels vandaan en gooide het nu vochtige stuk textiel naast zijn broek op de grond. Hij rolde over zijn vrouw naar zijn eigen kant van het bed en bleef daar nog even op zijn rug naar het plafond staren. Het leven was goed. Hij had een topavond met vrienden gehad. Zijn vrouw gunde hem dat, want zij geloofde in hem. Heerlijk. Wat een wijf. Daar moest hij niet te licht over denken. Dat mocht ze best weten.
“Ik hou van je,” zei hij dus nogmaals, en vlak voordat het plafond wegdraaide en hij in slaap viel mompelde hij daar achteraan: “Ik meen het.”


Geil


Eigenlijk is het belachelijk dat we met zijn allen nog steeds zo geil zijn.

Geilheid stimuleert ons tot seks, seks doet ons voortplanten en voortplanten is nou precies wat we niet moeten doen. We staan al met zeven miljard sukkels te dringen op deze aardbol en dagelijks komen daar ruim tweehonderdduizend kneusjes bij. Er is onvoldoende voedsel en ruimte. De planeet is vol. De planeet is zelfs al geruime tijd vol en wordt almaar voller en voller en toch neuken we maar door.

In Jurassic Park werd de stelling ‘Nature always finds a way’ geopperd, maar dat is niet altijd waar. Er wordt op vele manieren geprobeerd om ons eronder te krijgen, maar het zet nooit eens zoden aan de dijk. Er worden ziektes als Ebola en SARS op ons afgevuurd, maar daar zijn we te slim voor. Na een paar honderd sterfgevallen hebben we de boel geïsoleerd, halen we onze schouders op en maken we nog een wip. Grote natuurrampen lijken steeds vaker voor te komen en die doen dan ook flink schade, maar percentueel gezien blijft het een druppel op een gloeiende plaat. We storten een tientje op giro 555, halen onze schouders op en maken nog een wip.

We kunnen gerust stellen dat we Moedertje Aarde te slim af zijn. Op alles wat ons voor de voeten gegooid wordt hebben we binnen de kortste keren een antwoord, of de aggressie nu tegen ons gericht is of tegen ons voedsel. We brouwen vaccins voor onszelf, onze veestapel ‘ruimen’ we. Nee, de aarde krijgt ons niet klein, het zijn wij die de aarde onder de duim houden. We vervuilen haar met onze stront, onze lijken en ons restafval als plastic, koolstofdioxide en olie. De evolutie heeft gefaald. Het had alles moeten zien aankomen en ons dus allang onvruchtbaar of impotent moeten maken. Of in ieder geval vele malen minder geil.

llustratie: Willemijn de Lint
De geilheid is haar functie allang kwijt. Het stomme is dat we onze geilheid niet uitsluitend gebruiken voor onze voortplanting. Bij lange na niet. Al onze honderden, duizenden seksbeurten resulteren uiteindelijk (in Europa) in anderhalf kind. En ook lang nadat we ons anderhalve kind ter wereld hebben gebracht krijgen we er geen genoeg van. Vrijwel tot we erbij neervallen werken we aan onze genetisch bepaalde voortplantingsdrift met onze hormonaal of chirurgisch onvruchtbaar gemaakte lijven. Bovendien verdwijnen er liters en liters zaad in kelen, snoksokken en doucheputjes, op borsten, billen en toetsenborden. En, och, de homofilie. Tante Natuur heeft zich waarschijnlijk zwaar misrekend bij het genetisch opleggen van onze geilheid. Nulletje teveel. Sorry.

Ieder weekend puilen de discotheken en kroegen uit van geilaards, met een condoom in de portomonnee, op zoek naar seks. Hoe meer drank er wordt ingenomen hoe lager de gehanteerde norm in de partnerkeuze. Als er maar geneukt kan worden. Pakken wat je pakken kan. Vaak eindigt dat alles in een teleurstelling. Somber fietsen we in de kleine uurtjes weer alleen naar huis of we schrikken ‘s ochtends wakker naast die ene persoon waarnaast we nou juist niet wakker hadden willen worden. Ook onszelf doen we geen plezier met al die geilheid.

Ook als men allang een vaste partner heeft gevonden zijn de problemen niet voorbij. Na verloop van tijd is de ander niet aantrekkelijk meer. Bekend terrein. Saai. Maar de geilheid blijft. Met het libido als raadgever vergrijpt men zich dan aan collega’s, vrienden en vriendinnen, kennissen, en in het zuiden van de Verenigde Staten zelfs aan familie en de veestapel. We doen elkaar verdriet dat niet in verhouding staat met dat ene orgasme dat het ons oplevert. We doen dat niet omdat we gemeen zijn, maar omdat we nu eenmaal moeten van onze hormonen. De geilheid regeert omdat we er machteloos tegen zijn. Het kortstondige geluk is sterker dan de langdurige narigheid. Eén keer lekker neuken zonder condoom wint het van de angst voor een geslachtsziekte.

Hoe nu verder? Ach, misschien slaat de evolutie alsnog wel toe. Met zoiets moet je niet op een paar jaartjes kijken. Onze geilheid zal er waarschijnlijk voor zorgen dat we onszelf uiteindelijk uitroeien, of dat nu komt doordat de aarde implodeert onder ons gewicht of dat we een seksueel overdraagbare plaag niet meer kunnen bedwingen. Zoals lemmingen zich van massaal van een klip werpen wippen wij alles kapot. Het ziet er natuurlijk heel vrolijk uit, al die op en neer bewegende billetjes, maar het is niet zonder risico.

Wel geil.

Vla


Ik ben geen toetjesmens. Nooit geweest ook. Er klopt iets niet met het idee dat je na het eten nog iets wil eten. Dan heb je dus gewoon nog niet genoeg gegeten. Een extra schep sperziebonen lijkt mij in dat geval verstandiger dan een kwak zuivel met suiker en smaakstoffen.

De schappen in de supermarkt staan werkelijk bol van de toetjes. Pudding in vele smaken, ijs in vele smaken, yoghurt in vele smaken, bavarois in vele smaken en natuurlijk vla. Vla in een gering aantal smaken. De vla, dames en heren, is namelijk een raar goedje.

Vla werd ons in de jaren vijftig van de vorige eeuw geïntroduceerd. Vla was de perfecte mix tussen pudding en yoghurt en kwam in een weinig inspirerende, maar altijd verkoopbare smaak. Vanille. Toen de vanillevla een succes bleek kwam uiteraard al snel de chocoladevla, want na vanille komt chocolade. Er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om in gedachten de vla in polygoonstem aangeprezen te krijgen: “Nu is dit heerlijke goedje ook in de smaak sjookoolade verkrijgbaar, mensen.”

Tot zover gaat alles goed. Alles is nog te overzien. Twee soorten vla: vanille en chocolade. Kan ook niet anders. Vanille en chocolade zijn de basissmaken voor alle toetjes en snoepjes voorheen en nadien. Maar daarna werd het gek. Er gebeurde iets ontzettend vreemds. Na het doorslaande succes van de chocoladevla moest men logischerwijs met een nieuwe smaak op de proppen komen, want stilstand is achteruitgang. Na vanille en chocolade denk je in eerste instantie aan fruit. Aardbeien of frambozen. Banaan of appel. In de vla-branche dacht men daar echter heel anders over. Voor de vla-mensen was de logische derde smaakvariant, hou je vast: het Hopje.

Ik vind dat raar. Heel raar. Er moet een moment zijn geweest in een vergadering waarin iedereen zijn of haar favoriete smaak mocht opperen dat iemand zei: “Ja, klinkt allemaal lekker, jongens, maar wat dachten we van het Hopje?” Zo iemand sla je toch helemaal in elkaar of lach je minstens heel erg uit? Het Hopje? Het Hópje?! Mafkees.

Het kan haast niet anders dan dat de directeur van Zuivel & Co zijn vrouw op een dag vertelde over zijn dag op de zaak, druk, druk, druk, smaken zoeken, lastig, lastig. Zijn vrouw was toevallig een zoetekauw en stelde derhalve op vriendelijke wijze Hopjes voor (“Ik wil Hopjesvla, Harm. Je móet Hopjesvla voor me maken.”). De zuiveldirecteur was ook maar een mens en zag er niets in twee maanden geen seks te krijgen en ging dus met het lood in de schoenen naar kantoor, mompelde in de eerstvolgende vlavergadering iets over Hopjes, kreeg vervolgens -hij was immers de directeur-  een ovationeel applaus en enkele maanden later rolden de eerste pakken Hopjesvla van de lopende band. Vrouw blij, directeur opgelucht, burgers Hopjesvla. Het moet haast wel zo gegaan zijn, want Hopjesvla kan alleen zijn voortgekomen uit het brein van een vrouw en de geslachtsdrift van een man.

Het Hopje is een uitvinding van een aan koffie verslaafde baron die luisterde naar de Suske en Wiske-esque naam Hendrik Hop. De beste man liet op zekere dag per ongeluk zijn koffie met suiker en room op de kachel staan, en de volgende ochtend trof hij op de bodem van zijn mok een plakaat gekarameliseerde koffie aan. Hendrik was een boude man en besloot ervan te proeven. Potverdikkeme, dat smaakte hem toch een partij lekker. Toen hij later het advies van zijn dokter kreeg om geen koffie meer te gebruiken liet hij een bevriende bakker koffiebrokken maken. De slimmerd. Koffie zonder water was immers geen koffie, dus ook geen bedreiging voor zijn gezondheid. Of de heer Hop oud is geworden vertelt de overlevering ons niet.

Hopjesvla is dus eigenlijk niets minder dan koffievla. De reden dat koffievla Hopjesvla werd gedoopt had hoogstwaarschijnlijk te maken met een dikke cheque van de firma Rademakers, fabrikant van het Haagse Hopje.

Ik ben ervan overtuigd. Werkelijk alles, dus ook Hopjesvla, is een product van seks en geld.
Illustratie: René Kuijpers.

Takkie


Toen ik een jaar of twintig was vatten een aantal vrienden en ik het idee om een verjarende gemeenschappelijke vriend te verblijden met een wandelende tak. Zelf had de jarige job in zijn gebrek aan bedrijvigheid wel iets wandelende-takkigs over zich, dus onze cadeau-keuze leek voor de hand liggend en verantwoord.

Bij de lokale dierenwinkel vroegen we of ze toevallig ook wandelende takken verkochten, en ja hoor, natuurlijk, dat was het geval.
“Doet u ons dan maar één wandelende tak, alstublieft,” zei ik. “Een beetje een mooie, als het kan.” Dat kon.
“Is dit wat?” vroeg de verkoper terwijl hij ons een behoorlijk stilzittend wandelend takje toonde. Goh, dus dit was nou een wandelende tak? Ja hoor, wij vonden het wel wat. Pak maar in.

Vervolgens gebeurde er iets dat me altijd is bijgebleven en waar ik af en toe nog altijd mee worstel. We moesten namelijk een kwartje betalen voor het diertje. Ik had heus niet verwacht dat een wandelende tak in de honderen guldens zou gaan lopen, maar een kwartje vond ik wel een erg karig bedrag om over een levend wezen te kunnen beschikken. Ongelovig als ik was begon ik toch zachtjes iets te prevelen over Gods schepselen die voor een beschamend laag bedrag van hand tot hand gingen.

Achteraf denk ik dat het toen en daar was, in die dierenwinkel, dat ik besloot om nooit meer iets te betalen voor een levend wezen. Mocht ik, later als ik groot ben, ooit de trotse eigenaar worden van een vijver in mijn tuin, dan vraag ik wat vissen aan een bevriende medevijverbezitter. Als mijn dochter op een gegeven moment per se een huisdier wil dan halen we ergens gratis een vuilnisbakkenras vandaan dat dringend een thuis nodig heeft. Er wordt onder geen beding grof geld betaald voor rasdieren. Vijfentwintig cent voor een dier is al meer dan genoeg geweest.

Eenmaal thuisgekomen deden wij het beestje in een plastic bakje waarvan we het deksel hadden doorboord met gaatjes voor de benodigde zuurstof.
“Blaadjes. Er moeten blaadjes in,” wist iemand te vermelden. Een ander rende naar buiten en kwam terug met een verscheidenheid aan tuinafval van de buren. Ziezo, het wandelende takje had een thuis.

De jarige was erg in zijn nopjes met zijn nieuwe huisgenootje. Wat een geinig beestje was dat toch, kijk nou, het was net een echt takje. Nadat wij hem erop gewezen hadden dat hij ook daadwerkelijk naar een echt takje zat te turen en dat zijn cadeau in de andere hoek van het tot terrarium omgedoopte plastic meeneem-chinees-bakje zat, werd het dier nauwkeurig bestudeerd. We kwamen er achter dat een wandelende tak, geheel volgens onze verwachtingen, inderdaad heel weinig deed. Met name wandelen leek niet zijn voornaamste hobby te zijn.
“Ik noem hem Takkie,” zei de kersverse diereneigenaar tenslotte. Dat vonden wij allemaal een prima naam voor het diertje.

Naar de tijd die het geduurd heeft dat het arme insect dood in zijn bakje heeft gelegen voordat zijn eigenaar er achter kwam dat het nu wel heel erg weinig deed kan ik slechts gissen, maar dat het niet goed zou aflopen met Takkie had ik in de dierenwinkel wel al kunnen vermoeden. Een wandelende tak is maar klein en doet niet veel, maar ik had er spijt van zo lichtzinnig met een levend wezen te zijn omgegaan.

Ach, stelde iemand me gerust, hij kostte maar een kwartje.
llustratie: Willemijn de Lint

Pasrobot


Onlangs werd ik via Twitter geattendeerd op een geweldige nieuwe uitvinding: de spijkerbroeken-pas-app. Nadat je eindelijk de juiste spijkerbroek hebt gevonden moet je normaal gesproken drie keer alle schappen doorpluizen om de voor jou juiste maat te vinden. Een winkel in Seattle heeft hierop iets gevonden. Alle spijkerbroeken hebben er een QR-code die je kunt scannen met je mobiel om vervolgens aan te geven wat je maten zijn. Even later krijg je een bericht in welke paskamer je broek klaar ligt. Past hij onverhoopt niet, dan kun je aangeven of er een maatje groter dan wel kleiner bezorgd moet worden.

Ik zou dat principe graag wat verder door willen trekken. Het grote nadeel van deze robot is dat je nog steeds geacht wordt om hoogstpersoonlijk in de winkel te verschijnen. In 2013! Waarom zou je niet online kunnen kijken naar een filmpje van een broek die gedragen wordt door een model met precies jouw maten? Of nog liever, want goedkoper, door een pasrobot met uitzet- en inkrimpbare billen en verstelbare boven- en onderbenen. Alles is online zo in te stellen dat je een kopie van jouw eigen onderstel ziet in om het even welke spijkerbroek. Kijk, dan ben je lekker innovatief bezig. De Ikea-keukenplanner, maar dan voor je kont.

Nu dient deze toepassing - thuis nieuwe broeken passen in je favoriete joggingbroek - natuurlijk slechts het gemak, maar de alle-maten-billenrobot heeft een veel grotere bijkomstige betekenis voor de mensheid. Deze uitvinding redt relaties. Je hoeft nooit meer het foute antwoord te geven op de vraag van je partner of ze een dikke reet heeft in deze broek; je kunt haar probleemloos doorverwijzen: kijk zelf maar even online wat je ervan vindt. Geniaal.

Okee. Goed. Ik geef toe dat dat alleen voor mannen zo zou werken. Voor een man is meten weten. Dát zijn de maten, dus zó zit de broek. Logisch. Een vrouw denkt daar anders over. Een vrouw heeft een kuiltje, rolletje of ander heel specifiek dingetje op een cruciaal plekje ergens op haar unieke bips waardoor ze een broek écht bij haar aan moet zien. Ze heeft nu eenmaal geen standaardkont, dat begrijp je zelf ook wel. Allemaal onzin natuurlijk, maar als een vrouw haar zin niet krijgt stopt de wereld met draaien, dus de fully-customizable-ass© lijkt me nu al geen overbodige toevoeging voor de online-broekpasser 2.0.

We denken even verder. Ook voor de man die zijn vrouw graag een spannend setje lingerie kado wil doen is een dergelijke innovatie een uitkomst. Een lingeriezaak inlopen staat bij de meeste mannen vrij hoog op het lijstje ‘ongemakkelijke situaties’, maar ook online is het allemaal niet gemakkelijk. Hoe vaak zal het niet zijn voorgekomen dat een man de postbode kwijlend staat op te wachten voordat blijkt dat de borsten van zijn partner echoënd rondslingeren in de enorme leegte van de veel te groot en veel te optimistisch aangeschafte bh?

Tada! De online-bustehouderpasser. Volledig in staat de borsten van uw partner te reproduceren. Natuurlijk is het voor de gemiddelde man al een heel gedoe om achter de juiste maten van zijn vrouw te komen zonder het direct te vragen, en uiteraard duurt het vervolgens nog minstens driemaal zo lang voordat hij is uitgespeeld met het invoeren van buitenaardse Pamela Anderson-maten op een scala aan miniscuul ondergoed, maar uiteindelijk vind hij vrij probleemloos een juistpassend setje. Hij hoeft alleen nog maar bang te zijn dat zijn vrouw hem een seksistische boer vindt omdat hij het meest hoerige setje heeft uitgekozen dat zij zich kan bedenken.

Er zijn legio toepassingen voor de online kledingpasser te bedenken. De man kan met behulp van zijn kilo-per-jaar-berekening kijken hoe hij er over tien jaar uit zal zien en er schouderophalend achterkomen dat het allemaal wel meevalt. Een zwangere vrouw kan alvast even gluren naar haar omvang (ohmygod!) omstreeks de negende maand.

Ik, man zijnde, ben er helemaal klaar voor.
llustratie: Willemijn de Lint

Zwembad

De man die twee stoelen van mij vandaan zit droogt zich uitgebreid af. Minutieus. Hij neemt er de tijd voor en dat is nodig ook. De man is namelijk erg dik. Niet moddervet of blubberig, maar strak dik. Zijn huid spant om de enorme buik en zijn armen zijn als stootkussens. Een zwembroek is nauwelijks zichtbaar. Alleen over zijn heupen zijn, onder hoogspanning, kleine stukjes stof zichtbaar die bewijzen dat de man niet naakt is. Het karwei valt hem zwaar en de zojuist gedroogde gebieden huid zijn vrijwel onmiddelijk weer vochtig van het zweet. Het helpt hem ook niet dat hij is voorzien van een enorme laag welig groeiend grijs haar. De fikse bakkebaarden, snor met bijbehorend baardje en een indrukwekkende vacht op zijn buik en borst staan de chloorhoudende water- en zweetdruppels niet gemakkelijk af. Hij ziet eruit als een vergeten, achterin een speelgoedmagazijn gevonden beschimmelde skippybal.

De al vrijwel volledig verzadigde handdoek lijkt in zijn handen een washandje. Keer op keer verdwijnt het druipende lapje badstof onder zijn buik, in zijn knieholten en in de plooien die bij andere mensen oksels genoemd kunnen worden. Ik probeer mij uit alle macht te concentreren op mijn boek, maar het schrapende geluid dat het kleinood telkens maakt wanneer het langs een van zijn glinsterende, strakgespannen grijze tapijtjes wordt geschuurd lijkt dat van de talloze van plezier kraaiende kinderen te overstemmen. Ik moet gewoonweg naar de corpulente droger blijven kijken.

Een meisje van een jaar of veertien drentelt om de man heen. Ze zoekt iets, kijkt achter de plastic tuinstoelen en onder tassen. Als de man zijn linkerarm omhoogsteekt en zijn beparelde okselharen tentoonstelt kijkt het meisje even opzij, trekt een grimas en vervolgt snel haar zoektocht. Dan verstijven haar schouders. Ze richt zich op en kijkt sprakeloos secondenlang toe hoe de man zichzelf opwrijft.

“Meneer!” roept ze ineens uit. “Dat is mijn handdoek!”
Zonder op te kijken antwoordt de man: “Hij lag op mijn stoel,” en slaat zijn rechtbeen over het linker zodat hij beter bij zijn voet kan. Uitvoerig begint hij de holte tussen zijn twee grootste tenen te drogen.
“Ja, maar..,” zegt het meisje haast wanhopig. “Het is mijn handdoek!”
De dikke man raakt geirriteerd en zet zijn been met een smak weer op de grond. “Deze handdoek lag op mijn stoel, dus gebruik ik hem. Dat is logisch, toch? Of niet?”
Ik vind het eigenlijk helemaal niet logisch en het meisje evenmin. Ze stamelt een ongelovige kreet uit die klinkt als ‘meh?’, spreidt even haar armen alsof ze een kind een knuffel wil geven en loopt stampvoetend weg.

Als het arme wicht de hoek om is verdwenen staat de man moeizaam op, wringt de handdoek uit, vouwt hem keurig op en legt hem op zijn stoel neer. Hij pakt vermoedelijk, hopelijk, zijn eigen droge handdoek van de stoel ernaast en waggelt in de richting van de kleedhokjes.

Even later keert het meisje met een badmeester in haar kielzog terug. “Hij is weg,” verklaart ze als ze alleen de zeiknatte handdoek op de stoel ziet liggen. “Ieuw!” roept ze uit als ze het badstof tussen duim en wijsvinger omhoog houdt. “Daar ga ik me dus echt niet meer mee afdrogen. De mazzel.”
De badmeester legt haar hand op de schouder van het meisje en zegt: “Kom maar. Wij hebben nog wel ergens een schone handdoek voor je. En een plastic tasje voor deze.” Het meisje zegt nog één keer ‘gadverdamme’ en loopt achter de badmeester aan.

Ik kijk neer op het boek op mijn schoot. Dit schiet niet op, zo. Nog geen bladzijde gelezen.
Illustratie: Willemijn de Lint

Toekomst

Illustratie: Willemijn de Lint

Vroeger leerde ik op school altijd dat de toekomst nog moest komen. Alles wat al gebeurd was was het verleden, datgene dat op dat moment gebeurde was het heden en alles wat nog zou volgen was de toekomst. Onzin. Alles wat op dat moment gebeurde is namelijk hartstikke verleden tijd. Kijk, ik begrijp heus wel dat het heden een immer verschuivende grens is tussen toen en straks, maar als de toekomst altijd maar ingehaald wordt door het heden en het verleden, dan is de toekomst altijd de verliezer. De toekomst is een prutser.

Vroeger. Vroeger was de toekomst nog lekker duidelijk. De toekomst was namelijk het jaar 2000. Als jongetje las ik gretig bladen en boeken over de toekomst. In het jaar 2000 hadden we allemaal robots die het werk voor ons zouden doen. Geen computers, maar humanoïde werksters en butlers. Alles zou stemgestuurd zijn en we stapten iedere ochtend in onze zweefauto die zelfsturend de weg naar ons werk zou vinden. Die toekomst is allang verleden tijd. Chriet Titulaer had het beloofd, maar hij heeft gelogen. Nog steeds heeft hij het over ‘het huis van de toekomst’, maar ik geloof er niet meer in, in die toekomstmuziek.

Ook het jaar 2001 kwam en ging en het werd gruwelijk duidelijk dat we onze doelen gemist hadden. We hadden helemaal geen interstellaire ruimteschepen met hyperdrive en cryogene winterslaap en we hadden geen zelfvoorzienende HAL 9000 computers. Stanley Kubrick en Arthur C. Clarke hadden het beloofd, maar ze hebben gelogen.

De grootste schok van mijn leven (waarbij het ontdekken van het geheim van Sinterklaas een peuleschilletje vergeleken was) was het meemaken van 1 januari 1999. Als jochie van acht had ik mijn jongenskamer rondgedanst op de klanken van een vrouwelijke meneer met een snorretje, gave synthesizer-licks (keyboards heetten toen nog gewoon synthesizers) en futuristisch klinkende drumkits. Hij zong over een episch feest in de verre, verre toekomst. Ik stelde me voor hoe dat zou zijn, 1999. Theorethisch zou het er ooit eens van komen, maar in de praktijk was zo ver de toekomst inkijken ondoenbaar. Zeventien jaar is voor een achtjarige een eeuwigheid. Maar binnen een oogwenk was het opeens 1999. Het gebeurde zomaar en er was geen reet aan. In ieder geval heb ik niet staan dansen als, eh.. toen. Prince had het beloofd, maar hij heeft gelogen.

En dus is nu, na 1999, 2000 en 2001, de toekomst definitief voorbij. Alleen het innovatieve bedrijfsleven lijkt daar nog niet van overtuigd. Als ik die rakkers mag geloven is de toekomst namelijk nu. Dat hadden ze vele malen eerder al -ten onrechte- beweerd, maar wellicht hebben ze dit keer gelijk.

De toekomst die nu is heeft alles te maken met 3D-printers. 3D-printers die al bijna ingewikkelde dingen als vuurwapens kunnen printen. Nu, maar dan bijna. 3D-printers kunnen al bijna levende donor-organen printen. Echt waar. 3D-printers kunnen al bijna, en nu wordt het heel erg ingewikkeld, 3D-printers printen. Het Droste-effect van de toekomst. Het Droste-effect van nu, bedoel ik. 3D-printers kunnen al bijna maanbases bouwen. Op locatie. Hoeft geen mens aan te pas te komen.

And then it all went horribly wrong. 

Stel je voor. We sturen een stuk of wat 3D-printers naar de maan met de opdracht: Gaat heen, vermenigvuldigt u en print een maanbasis. Iedere zojuist vers uitgeprintte 3D-printer vat al snel het idee dat twee 3D-printers twee keer zoveel werk kunnen verrichten als één 3D-printer en print dus ook eerst zelf nog even een 3D-printer uit. Voor je het weet bestaat er door middel van de exponentiële groei en elektronische selectie een meesterras van 3D-printers. Waarom zouden die in IBM’snaam zelf al het werk gaan zitten doen? Waarom zouden ze niet gewoon wat donor-organen met wat vlees en huid eromheen printen, zodat hun creaties het werk voor ze kunnen doen? En waarom zouden ze verdorie op die koude, dorre maan blijven bivakkeren? Als ze nou eens ruimteschepen zouden printen. Wapens!

Waar een mens gemiddeld een jaar of achttien nodig heeft om volwassenheid te bereiken (en ik verdenk er velen van zelfs daar niet genoeg aan te hebben), is een 3D-printer na pak ‘em beet 24 uur printen meteen klaar voor gebruik. Het 3D-printerras zal vele malen eerder uit de bomen komen en rechtop gaan lopen dan wij. Binnen tien jaar zijn ze terug op aarde om ons te vernietigen. Dat staat ons te wachten. Dat is de toekomst. We hebben het zelf over ons uitgeroepen met onze drang naar vooruitgang. Altijd maar verder willen. We gaan het gruwelijk verpesten. Onze toekomst is onze verleden tijd.

Denk ik. Want als de toekomst ons ook maar iets geleerd heeft, dan is het wel dat niets vaststaat. Ik beloof niets.

24Kitchen

Illustratie: Willemijn de Lint

“Stop!” roept ze opeens terwijl ze de afstandsbediening uit mijn hand probeert te slaan. Omdat we door een storing geen RTL kunnen ontvangen kan mijn dochter The Voice Kids niet zien en zappen we een rondje langs alle kanalen. Dat hadden we kennelijk al een tijdje niet gedaan, want nu zit ze opeens als door de bliksem getroffen rechtop op de bank en gebaart ze druk dat ik de afstandsbediening onder geen beding meer mag beroeren.
“24Kitchen!” roept ze extatisch uit. “Bij mama zit dat op tweeëntwintig, maar bij jou op eenentwintig. Ik heb er zo vaak naar gezocht.”
Even speel ik met de gedachte een opmerking te maken die de woorden ‘eenentwintig’, ‘tweeëntwintig’ en ‘doorzettertje’ bevat, maar ik houd me in. Ze is tenslotte tien jaar oud en nog niet erg bedreven in het herkennen van sarcasme.
“Oh, wow. 24Kitchen,” verzucht ze weer terwijl ze terugzakt in de bank.

Verbaasd kijk ik opzij. Ik had nog nooit van 24Kitchen gehoord, maar mijn dochter is totaal in vervoering en begint enthousiast te vertellen. “Ken je Jamie Oliver? Die maakt hele lekkere dingen. Hij doet Jamie’s School Dinners, Jamie’s 15 Minute Meals en Jamie At Home. Hij maakt ook Kerstprogramma’s en hij is de allerbekendste kok van de wereld.” Ik kijk nog eens goed, maar het lijkt toch echt mijn eigen dochter te zijn die plotseling volledig opgaat in culinaire vervoering. Ze praat over vlees en vis, over pasta en taarten.

“Het leukste vind ik Grenzeloos Koken met Giovanni, want die..”
“Wie?” stotter ik.
“Giovanni, want die heeft vaak Marco Borsato te gast, omdat hij de bassist is van Marco Borsato, en hij maakt vaak hele lekkere spaghetti’s.”
“Oh. Maar,” probeer ik haar bij te houden, “jij houdt toch niet zo van spaghetti?”
“Niet als jij het maakt, pap. Zonder vlees vind ik het niet lekker. Maar Giovanni maakt echt een schitterende spaghetti.”

Een schitterende spaghetti. Ze heeft het jargon al helemaal onder de knie. Straks begint ze nog over rijke sauzen en volle wijnen. Verward sta ik op om koffie te zetten. Voor de televisie gaat mijn dochter gewoon door: “Oh, pap, dit wordt heerlijk. Jamie maakt vis met ham op de barbecue met rozemarijn en thijm. Verukkelijk.”

Terwijl ik onder de afzuigkap een sigaret rook bedenk ik me dat een culinaire loopbaan haar prima zou passen. Ze houdt van lekker eten en weet precies wat ze wel en niet graag lust. Aangezien ik doorgaans vrij simpel kook en niet veel nadruk leg op het avondeten heeft ze waarschijnlijk al snel doorgehad dat ik geen goede bourgondische gesprekspartner ben. Die emoties bewaart ze dus kennelijk voor bij haar moeder.

Ik zie al snel de voordelen van een kok als dochter. Ze kan me uitleggen welke kruiden een pastasaus perfect maken, wanneer een soufflé inzakt en hoe je het beste brunoise kunt snijden. Misschien is straks de Hogere Hotelschool wel iets voor haar. De oefeningen. De uitprobeersels. Laat mij maar, pap, ga jij maar wat anders doen. In mijn hoofd ben ik al bezig met het maken van een strak tijdschema. Na school eerst een uurtje 24Kitchen en daarna helpen met koken. Laat haar maar leren. Laat haar maar experimenteren. Ik ruim wel op en af.

Snel schenk ik koffie en thee in en voeg mij weer naast haar op de bank. Ik zal er voor haar zijn. Ik zal haar steunen en stimuleren.
“Zo,” zeg ik met mijn meest enthousiaste stem. “Die ragout ziet er lekker uit. Wat zit er allemaal in?”
Ze haalt haar schouders op en zegt: “Geen idee.” Op haar schoot ligt een opengeslagen Donald Duck.

WD-40


Iedereen die ooit een druppeltje WD-40 nodig heeft gehad weet dat je geen druppeltjes WD-40 kunt kopen.

Illustratie: Willemijn de Lint
Voor diegenen die niet weten wat WD-40 is; WD-40 is een op olie gebaseerd wondermiddel dat werkelijk alles kan. Het is ooit gefabriceerd om roestvorming tegen te gaan in nucleaire raketten, maar het producerend bedrijf is er inmiddels achter dat het voor meer dan 2000 huis-tuin-en-keuken-klusjes te gebruiken valt. Als er iets piept: WD-40. Is er iets vastgelopen? WD-40. Gaat de sleutel niet meer in het slot? WD-40. Zelfs bij kauwgom in de kleding brengt het de oplossing. Ik vermoed dat je er ook insecten en kleine huisdieren mee kunt doden, maar dat staat nergens vermeld.

WD-40 komt in spuitbussen (zelf spreekt de fabrikant van flacons) en in de lokale ijzerhandel zijn de kleinere varianten meestal uitverkocht. Voor je ene druppeltje WD-40 kom je dus altijd thuis met een kwart liter WD-40. Je gebruikt het druppeltje WD-40 en de bus WD-40 verdwijnt in de schuur op een plank. Na zeven jaar heb je weer een druppeltje WD-40 nodig maar dan is de flacon WD-40 nergens meer te vinden. Zo gaat dat tenminste altijd bij mij met WD-40. Ik koop om de zeven, acht jaar een joekel-flacon WD-40.

Zo ook deze week.

Ik moest ruim tien minuten in de rij staan voor mijn flaconnetje WD-40 aangezien het ver in december was en de lokale ijzerhandel toevallig ook klappertjes verkocht. Kilo’s en kilo’s rotjes, vuurpijlen en fonteinen zag ik de toonbank overgaan, gevolgd door honderden euro’s in tegenovergestelde richting. Toen ik na geduldig en vreedzaam gewacht te hebben eindelijk aan de beurt was keken er ineens heel veel boze paren ogen naar me. Iedereen wilde zo snel mogelijk zo veel mogelijk trekrotjes en ik kwam om een busje WD-40? Kon ik dat niet een andere keer halen? Als, laat hen zeggen, de winkel eens een keertje niet volstaat met voetzoekerofielen? Ik hield volgens hen de boel nogal op.

Ik probeerde netjes uit te leggen dat ik een druppeltje WD-40 nodig had, dat deze winkel weliswaar geen kleine flaconnetjes WD-40, maar desalniettemin wel degelijk WD-40 verkocht, en dat ik daarom hier nu stond. Het viel mij niet aan te rekenen dat het pand op dit moment vol stond met fantasieloze, haastige milieuramptoeristen. Toch?

Men was het niet met mij eens. Oud en Nieuw was nu eenmaal Oud en Nieuw en traditie was nu eenmaal traditie, dus vuurwerk was nu eenmaal belangrijk en mijn behoefte aan een druppeltje WD-40 niet, dus die moest derhalve maar gewoon een dag of drie op de lange baan geschoven worden. Een grote, stoere en sterke (lees: gezette) man met grijze bakkebaarden en sporen van jarenlang Schuttersbiergebruik tikte me met de rug van zijn hand tegen de schouder.
“Wegwezen,” zei hij slechts.
Voordat de boel uit de hand kon lopen hief de winkelier zijn handen in de lucht en zei luid: “Mensen, mensen, ik help deze meneer gewoon aan zijn WD-40, dat duurt één minuutje en dan is de volgende aan de beurt. Geen probleem.”
De Schuttersbierdrinker snoof luidruchtig, sloeg zijn armen over elkaar en over zijn buik en bleef me nors maar nauwgezet aankijken. Ik moest vooral geen rare geintjes uithalen. Ik betaalde de winkelier en nam mijn bus WD-40 in ontvangst. De menigte begon te juichen en met nieuw enthousiasme naar voren te dringen, onderwijl exotische klappernamen tegen de winkelier roepend.

“Kijk,” zei ik tegen de Schutter. Ik wurmde het spuitrietje van de bus vanonder het plakbandje waarmee het tegen de bus aangeplakt zat en priegelde het in de dop. “WD-40 heb je soms gewoon nú nodig. Het is overal voor te gebruiken.” Om mijn woorden kracht bij te zetten spoot ik een flinke lading WD-40 in de kleine, toch al rood-doorlopen kraaienoogjes van de Schutter. Die reageerde daar vrij direct op. Schreeuwend ging hij door de knieëen. Tevreden stapte ik over hem heen de winkel uit. Wanneer ik thuis zou komen moest ik meteen de fabrikant maar even laten weten dat er wéér een nieuwe gebruikstoepassing voor WD-40 was ontdekt.

Topspul.