Vrijgezel

Linda*! Linda was echt leuk. Echt iets voor mij. Prachtig lang haar, goed figuur. Kon je mee lachen. Vrijgezel. Zouden ze even een afspraak voor me regelen met Linda? Wij zouden het namelijk heel goed met elkaar vinden. Gek, eigenlijk, dat ze daar nog nooit aan gedacht hadden.

Nou, eh.. Wie weet. Misschien eens een keer. Niet deze week.

Het was lief bedoeld van mijn vrienden, maar ook wel raar. Er is iets vreemds aan de hand met vrijgezel zijn. Gepaarde vrienden behandelen je anders. Je bent namelijk niet vrijgezel, je bent alleen. En alleen is niet goed, niet de bedoeling. Zielig. Je hoort niet alleen te zijn, er mist iets. Je bent gewoonweg niet compleet. Je bent opeens zo’n leuke jongen, waarom heb je toch geen vriendin? Er wordt voor je nagedacht, je wordt geholpen, want zo kan het eigenlijk niet langer. Je zou er zo van opknappen, een vriendin.

Ja, natuurlijk, na tien jaar huwelijk is het logisch dat je even niets wil. Logisch. Heel logisch. Begrijpen ze volkomen. Even het hoofd leeg. Uiteraard. Maar toch. Zou ik diep in mijn hart, als ik heel eerlijk was, niet liever een betekenisvolle, diepe relatie hebben met een lieve, leuke vrouw? Iemand om alles mee te delen? Nee, nee, ze willen me niets opdringen, ze vragen het maar gewoon even, als vrienden onder elkaar, ze dachten alleen maar, ja, nee, het zou toch fijn zijn? Toch?

Misschien ben ik wel een hopeloze ouderwetse romanticus. Ik geloof niet in blind dates, niet in dating sites en niet in koppelen. Je gaat dan namelijk niet op stap met iemand die je wellicht leuk zou kunnen gaan vinden, nee, beide kanten zitten meteen al veel verder in het denkproces. Zou ik het lang vol kunnen houden met haar? Kan ik het op hem? Vloekt zijn haarkleur niet met de vloerbedekking? Hoe kan je elkaar objectief leren kennen als je weet dat er iets op het spel staat? Dat er wordt ingezet op een langdurige relatie, alleen nog even kijken of het klikt? Het fotolijstje staat al klaar op de schoorsteenmantel, het is enkel nog even een kwestie van de juiste foto vinden.

Je moet het op zijn beloop laten. Je moet je leven leiden. Je moet jezelf begeven naar een optreden van een vriend, die op die specifieke avond zelf een shaker heeft gefabriceerd van een bierblikje en rijstkorrels. Je moet een flauwe grap maken, tegen niemand in het bijzonder zeggen dat hij een Kula Shaker heeft. Het mooie meisje voor je moet zich dan omdraaien en zeggen: “Die heb ik gezien. Kula Shaker, bedoel ik.” Drie maanden later moet ze dan bij je intrekken. Zo hoort het te gaan.

Totdat dat weer gebeurt vind ik het eigenlijk wel best, zo. Ik hoef nooit te wachten tot ik onder de douche of naar de WC kan. Ik eet waar ik trek in heb, niet wat de pot schaft. Als ik een boek wil lezen heb ik geen last van Extreme Makeover: Home Edition op de achtergrond. Niemand die zich bemoeit met wat ik aantrek. Niemand die me achter de computer wegtrekt omdat ze iets leuks met me wil gaan doen. Niemand die me zomaar eens een complimentje of een knuffel geeft, een kopje koffie voor me zet. Altijd maar alleen op de bank. Met chips.
Illustratie: Willemijn de Lint

Toch maar even op Facebook kijken.

Ziet er goed uit.

Linda.











*Enkele namen zijn gewijzigd om de onschuldigen te beschermen.

Balzak

Het jaar 2011 begon niet best. Ik blaakte niet bepaald van gezondheid. Het is half februari en de dit jaar al door mij geleden ziektes zijn respectievelijk: verkoudheid, griep (2 maal) en keelontsteking. De klap op de vuurpijl moest toen nog komen. Na een week lang ijs, vla, maar gelukkig uiteindelijk ook yoghurt met stukjes fruit te hebben gegeten ben ik welgeteld één dag 'beter' geweest. De dag daarna had ik, ik wist niet dat het kon, een ontstoken balzak.

Ik begrijp dat velen van jullie nu een gniffelmomentje nodig hebben, dus ik zal de pen even neerleggen.

Zijn we er weer? Goed dan.
Gelukkig kon mijn huisarts mij mededelen dat in de balzak zelf niets aan de hand was. Teelballen, zaadleiders, alles deed het naar alle waarschijnlijkheid nog; het betrof hier een toevallig klote gepositioneerde ontsteking van een stuk huid. Dat was een opluchting. Iedere man kan beamen dat armen kunnen breken, schouders uit de kom kunnen geraken, een schedelbasisfractuur opgelopen kan worden en dat dat natuurlijk allemaal heel ongemakkelijk is, maar nog prima te overzien. De ballen moeten echter te allen tijde okee zijn.

Ondanks dat er met het reproductieorgaan van ondergetekende niets aan de hand leek te zijn leverde een en ander wel een vrij vervelend bijkomend verschijnsel op. Pijn. Nogal vrij veel pijn, zelfs. Bij vrijwel elke beweging schuren de ballen langs het been, wat in mijn geval steevast resulteerde in een gevoel alsof er een brandende ijspegel in mijn zak werd gestoken. Ik kon niet lopen, niet zitten en al helemaal niet fietsen. Ik lag op mijn rug op de bank, de billen net over de rand. Staan ging nog net als ik mijn benen een beetje uit elkaar zette en iets door de knieën zakte als de He-Manpoppetjes uit mijn jeugd. Zo strompelde ik, tergend traag, door het huis en naar de supermarkt. Goedemiddag, buurvrouw.

De linkerkant van mijn scrotum zag er als altijd potent en welgevormd uit, maar verder vrij normaal. Aan de rechterkant stond de huid echter strak over een vijf centimeter lange gezwollen buis van ontstoken vlees. Aubergine-paars en glimmend. Grotesk, zou je ook kunnen zeggen.

Aangezien ik al flink wat ziekmeldingen op mijn naam had staan, en omdat ik dacht, pijn is pijn, waar je ook bent, besloot ik gewoon te gaan werken. In Amsterdam liet ik mijn fiets in de fietsenflat staan en nam de tram. Het was druk en ik moest staan. Helemaal niet erg. Bijna was ik te laat met uitstappen (ik liet de mensenmassa even voorgaan), kwam net niet klem te zitten tussen de zich sluitende deuren, maar het afstapje was een afsprong, de hoge duikplank, en de tram zette zich alweer in beweging waardoor ik vaart kreeg tijdens de sprong en op één been hinkelend tot stilstand kwam. Ik moest even blijven staan uitpuffen, handen op de knieën. De pijn in mijn kloten verbijten. Dat leverde vreemde blikken op.

Op mijn werk kwam ik er al snel achter dat ik een beoordelingsfout had gemaakt. Acht uur achter een pc zitten op een balzak als een kleine meloen is ondoenlijk. Ook met kussentjes. De volgende dag hing ik dus weer thuis op de bank.

Elke avond ging ik om tien uur 's avonds dankbaar naar bed, want liggen deed geen pijn. Heel voorzichtig manouvreerde ik mij dan op mijn rug, benen wijd. Ik was erop gebrand dat ik in mijn slaap niet zou draaien, niet zou woelen, me geen millimeter zou verplaatsen. Die eerste uren nacht waren heerlijk. Pijnloos. 's Ochtends werd ik echter wakker met een gekneusde rug na negen uur in één positie te hebben gelegen. Dat was vaak het slechtste moment van de dag. Het knakmoment. Ik kon naast niet lopen, niet zitten en niet fietsen nu ook niet meer liggen.

Na een kleine week antibiotica was mijn balzak gelukkig weer terug in herkenbare conditie. Middels deze weg wil ik dan ook graag Alexander Fleming hartelijk danken voor het uitvinden van de penicilline. Had hij dat niet gedaan, dan had ik nooit de ballen gehad om dit stukje te schrijven.
Illustratie: René Kuijpers

Oerol

Wij hollanders, wij zijn zeurpieten. Geen volk ter wereld kan zeuren zoals wij. Niet dat we dat nou zo graag doen, hoor. Helemaal niet. Het liefst zouden ook wij de hele dag vrolijk zijn, zingen en dansjes doen, maar dat is ons nou eenmaal onredelijkerwijs niet gegund. Echt heel vervelend.

Hollanders zeuren als ze in de file staan en als het druk is in het openbaar vervoer. Hollanders zijn tegen afschaffing van de hypotheekrenteaftrek en tegen de verschillen tussen arm en rijk. We klagen over dierenleed en over de prijzen van het vlees in de supermarkt. De gemiddelde hollander komt er bij vergelijking met overige wereldbewoners maar bekaaid af. Echt niet leuk.

Tijdens het eerste weekend van Oerol 2011 viel er voor een doorsnee hollander genoeg te zeuren. Het heeft geregend en het heeft gestormd. Voorstellingen werden verplaatst of afgelast. Lucky Fonz speelde en werd tot overmaat van ramp afgelost door Hessel. Narigheid zat, dus. Maar wat wilde het geval? Er werd niet gezanikt op Oerol. Bij regen werd er vrolijk geschuild, de wind werd stoïcijns getolereerd en voor Lucky Fonz heeft een enkeling zelfs braaf in zijn of haar handen geklapt. Hoe kan dat?

Het goede humeur beperkte zich ook niet tot de bezoekers van Oerol: eilandbewoners klaagden niet over de tientallen fietsen tegen hun tuinhekjes, horecamedewerkers lachten mee met de beschonken mensen in hun etablissementen en blote mannen en vrouwen werden zonder morren, ja, zelfs met excuses, door de organisatie uit het duinmeertje gehaald omdat dat onderdeel uitmaakte van een voorstelling. Hoe zit dat?

Van de bezoekers zou je kunnen redeneren dat ze in groten getale naar Terschelling zijn gekomen om te feesten en zich dus niet willen laten irriteren door onbenulligheden, maar dat geldt in principe voor alle festivals en evenementen. De eilanders zouden de dikke portemonnee’s van de toeristen in hun achterhoofd kunnen hebben en daardoor hier en daar een oogje toeknijpen, maar ook dat is niet uniek.

Officiële cijfers ken ik niet, maar het overgrote deel bezoekers van Oerol kampeert. En kamperen is loslaten. Met alle winden meewaaien. Staat er een te lange rij voor de douches dan spring je in het ven. Als je het koud hebt dan dans je je warm, kruip je tegen je partner aan of laat je je verwarmen door de juttersbitter. Makkelijk zat. Koude oploskoffie, tandenpoetsen met wodka. Kampeerders zien geen problemen. Kampeerders lossen op.

Misschien komt het door het eiland. Het afgeslotene ervan. We moeten het met elkaar doen. We kunnen met elkaar doen wat we willen, want het vasteland kijkt niet mee. We vergeten internet en sociale media. What happens on Terschelling stays on Terschelling. Dat werk. Als je je vrij voelt, ver weg van alle verplichtingen en sociale verwachtingen, waarom zou je dan zeuren? Goed mogelijk.

Een ander voordeel van een eiland is dat er, door die afstand van de grote stad, alles rustig kan. Het tempo is er niet hoog. Ouderwets, haast. Er zijn geen snelle auto’s, geen hogesnelheidslijnen. Je neemt de trekker of de fiets. Afhankelijk van de windrichting ben je vroeg of laat. Het maakt niet uit. Jamaica in de wind.

Hoe het komt, komt het, maar iedereen is lief, iedereen vrij en goedgemutst. Er wordt gelachen en gedeeld. Men danst en gaat samen op de foto. Op de festivalterreinen wordt flink wat rommel gemaakt, de vrijwilligers ruimen het lachend op.
Illustratie: Willemijn de Lint

Na vier dagen kwam aan mijn Oerol een einde. Er moest weer gewerkt worden. De veerboot was de haven nog niet uit of overal om me heen begon het weer. Het gezeur. De tosti’s waren niet te vreten, het werd uitgerekend mooi weer nu wij vertrokken en gadverdamme, morgen weer op kantoor. Er werd weer gezanikt alsof er levens vanaf hingen. Ik zuchtte diep. Echt heel jammer.

Brommertjes

Ik hou niet van brommertjes. Daar is niets aan te doen, ik kan het niet nuanceren. Ondingen zijn het. Lawaaierige, irritante machientjes. Merk en model doen er niets toe, alle brommertjes zijn naar. Het brommertje is de mug van de weg.

Vanaf mijn vijftiende heb ik enkele jaren op zondagen en in vakanties gewerkt in een snackbar aan het strand in Bloemendaal aan Zee. Al heel snel was ik het tegen de wind in fietsen langs de lange Zeeweg beu en kwam er dus een brommertje. Het kleine, oranje, oude brommertje van mijn opa. Ik was destijds al even lang als dat ik nu ben, misschien nog iets magerder. Het zag er niet uit. Als een opgevouwen bidsprinkhaan met puisten tufte ik op dat miniscule brommertje door de duinen.

Het brommertje was helaas niet echt een heel erg goed brommertje. Een vriendje wist wel hoe je zo’n ding kon opvoeren en demonstreerde dat graag. Twee weken lang reed het brommertje dan vijfenzestig kilometer per uur, daarna scheed het er in zijn geheel mee uit. Vaak heb ik vanaf het midden van de Zeeweg het brommertje trappend naar het strand moeten meekrijgen, windkracht negen tegen, het duin op. Het brommertje was geen succes. Over een trauma wil ik zeker niet spreken, maar het is goed mogelijk dat een groot deel van mijn afkeur voor brommertjes in deze periode is ontstaan.
Illustratie: Willemijn de Lint
Een brommertje is vlees noch vis. Het slechtste van twee werelden. Omdat men er niet uitkwam is ooit dus besloten dat het brommertje overal gewoon gedoogd wordt. Op de rijweg en op het fietspad. Meestal rijden ze dus daar waar ze het slechtst uitkomen. Is er een smal fietspad, dan wordt dat verkozen boven de ruime rijweg, maar mocht er een lege, krappe rijbaan zijn, dan is het heerlijk om net te langzaam voor die ene auto te blijven hangen. Op straat worden ze betoeterd, op het fietspad toeteren ze zelf.

Het is ook een lui ding, het brommertje. Nog nooit heb ik iemand actief op een brommertje zien zitten. Het schijnt de sport te zijn om zo nonchalant mogelijk op het brommertje zo hard mogelijk te rijden. Dat is cool. Heel chagrijnig moet je dan ook toeteren naar die vervelende hard peddelende fietsers als je er niet langs kan. Dat zal ze leren.

Het grootste probleem met brommertjes is natuurlijk het geluid. Van het suffe gepruttel van een stationair lopend brommertje tot het hoge knerpende geluid van een brommertje op topsnelheid, altijd is het irritant. Te hard. Te doordringend. Sommige mensen vinden het geluid van hun brommertje mooi en doen er alles aan om dat zo luid en duidelijk mogelijk te krijgen. Dat zou veel verbodener moeten worden. Op straffe van flinke straffen.

In Amsterdam is er een bijkomend geluidsprobleem. Het is er al jaren hip om er rond te rijden op een scootertje. Laat je echter niet in de luren leggen, ook een scootertje is gewoon een brommertje. De brommertjes zijn er zo populair dat het voor de verzekeringspremie verstandig is ze uit te rusten met een alarminstallatie. Niets is nuttelozer dan het alarm op een brommertje. Ze gaan zo vaak af dat er werkelijk niemand is die bij het horen van een brommertjesalarm zegt: “Kom mee, jongens! Er wordt een brommertje gestolen. Daar moeten we een stokje voor steken.” Als je er te dicht op langsloopt, bij teveel wind, het op het stuur landen van een mus, alles zet het alarm in werking. Helemaal leuk is het als er een zware vrachtwagen langsrijdt. Dan gaan alle geparkeerde brommertjes in koor af. Ik heb vaak op het punt gestaan zo’n brommertje de gracht in te flikkeren. Ik heb dat echter nog nooit gedaan. Het is grachtonwaardig.

Nee, een brommertje is niets voor mij. Ik heb dan ook geen gepermanent haar, geen matje, geen heuptasje met glitters en geen aarsgewei. Ik blijf lekker fietsen en laat me desnoods omver rijden door de brommertjes. Of door een lul in een BMW of SUV. Maar over autootjes heb ik het graag een volgende keer.