Balzak

Het jaar 2011 begon niet best. Ik blaakte niet bepaald van gezondheid. Het is half februari en de dit jaar al door mij geleden ziektes zijn respectievelijk: verkoudheid, griep (2 maal) en keelontsteking. De klap op de vuurpijl moest toen nog komen. Na een week lang ijs, vla, maar gelukkig uiteindelijk ook yoghurt met stukjes fruit te hebben gegeten ben ik welgeteld één dag 'beter' geweest. De dag daarna had ik, ik wist niet dat het kon, een ontstoken balzak.

Ik begrijp dat velen van jullie nu een gniffelmomentje nodig hebben, dus ik zal de pen even neerleggen.

Zijn we er weer? Goed dan.
Gelukkig kon mijn huisarts mij mededelen dat in de balzak zelf niets aan de hand was. Teelballen, zaadleiders, alles deed het naar alle waarschijnlijkheid nog; het betrof hier een toevallig klote gepositioneerde ontsteking van een stuk huid. Dat was een opluchting. Iedere man kan beamen dat armen kunnen breken, schouders uit de kom kunnen geraken, een schedelbasisfractuur opgelopen kan worden en dat dat natuurlijk allemaal heel ongemakkelijk is, maar nog prima te overzien. De ballen moeten echter te allen tijde okee zijn.

Ondanks dat er met het reproductieorgaan van ondergetekende niets aan de hand leek te zijn leverde een en ander wel een vrij vervelend bijkomend verschijnsel op. Pijn. Nogal vrij veel pijn, zelfs. Bij vrijwel elke beweging schuren de ballen langs het been, wat in mijn geval steevast resulteerde in een gevoel alsof er een brandende ijspegel in mijn zak werd gestoken. Ik kon niet lopen, niet zitten en al helemaal niet fietsen. Ik lag op mijn rug op de bank, de billen net over de rand. Staan ging nog net als ik mijn benen een beetje uit elkaar zette en iets door de knieën zakte als de He-Manpoppetjes uit mijn jeugd. Zo strompelde ik, tergend traag, door het huis en naar de supermarkt. Goedemiddag, buurvrouw.

De linkerkant van mijn scrotum zag er als altijd potent en welgevormd uit, maar verder vrij normaal. Aan de rechterkant stond de huid echter strak over een vijf centimeter lange gezwollen buis van ontstoken vlees. Aubergine-paars en glimmend. Grotesk, zou je ook kunnen zeggen.

Aangezien ik al flink wat ziekmeldingen op mijn naam had staan, en omdat ik dacht, pijn is pijn, waar je ook bent, besloot ik gewoon te gaan werken. In Amsterdam liet ik mijn fiets in de fietsenflat staan en nam de tram. Het was druk en ik moest staan. Helemaal niet erg. Bijna was ik te laat met uitstappen (ik liet de mensenmassa even voorgaan), kwam net niet klem te zitten tussen de zich sluitende deuren, maar het afstapje was een afsprong, de hoge duikplank, en de tram zette zich alweer in beweging waardoor ik vaart kreeg tijdens de sprong en op één been hinkelend tot stilstand kwam. Ik moest even blijven staan uitpuffen, handen op de knieën. De pijn in mijn kloten verbijten. Dat leverde vreemde blikken op.

Op mijn werk kwam ik er al snel achter dat ik een beoordelingsfout had gemaakt. Acht uur achter een pc zitten op een balzak als een kleine meloen is ondoenlijk. Ook met kussentjes. De volgende dag hing ik dus weer thuis op de bank.

Elke avond ging ik om tien uur 's avonds dankbaar naar bed, want liggen deed geen pijn. Heel voorzichtig manouvreerde ik mij dan op mijn rug, benen wijd. Ik was erop gebrand dat ik in mijn slaap niet zou draaien, niet zou woelen, me geen millimeter zou verplaatsen. Die eerste uren nacht waren heerlijk. Pijnloos. 's Ochtends werd ik echter wakker met een gekneusde rug na negen uur in één positie te hebben gelegen. Dat was vaak het slechtste moment van de dag. Het knakmoment. Ik kon naast niet lopen, niet zitten en niet fietsen nu ook niet meer liggen.

Na een kleine week antibiotica was mijn balzak gelukkig weer terug in herkenbare conditie. Middels deze weg wil ik dan ook graag Alexander Fleming hartelijk danken voor het uitvinden van de penicilline. Had hij dat niet gedaan, dan had ik nooit de ballen gehad om dit stukje te schrijven.
Illustratie: René Kuijpers