Manege

Verveeld kijkt ze uit het raam. Haar kin leunt op haar hand, haar elleboog op de tafel. Het enige waaraan te zien is dat haar gezicht niet gewoon in ontspannen houding staat is de pruilende onderlip. Alsof ze een constante stroom lucht uitblaast. Tot in de puntjes verzorgt, lak in het haar en op de nageltjes, staart ze naar buiten. Uitdrukkingsloos. Haar ogen bewegen niet, registreren niets. Het saaiste standbeeld ter wereld.

Dan tikt een tweede geparfumeerde dame op haar schouder en schreeuwt: “Hee, wat ben je lekker vroeg. Wat gezellig!”
Ze komt tot leven, recht haar rug, tovert haar meest charmante en uitbundige lach op het gezicht en brult dolenthousiast terug: “Ja, joh, natúúrlijk. Gezellig!”
“Ik maak nog even mijn gesprek af met Jo, “ krijst de tweede. “Ik spreek je straks, goed?”
“Ja, gezellig,” roept ze nog naar de rug van haar vriendin of kennis, want die is alweer weggelopen. De glimlach op haar gezicht blijft nog heel even hangen maar vervaagt dan toch langzaam weer tot het pruilmondje. Ze laat zich weer in haar hand zakken, draait naar het raam en kijkt wederom naar waar ze een minuut geleden ook niet naar keek.

Even verderop staat haar man druk te praten tegen een spiegelbeeld-yup. Het gaat over geld. Er was een deal waarmee hij simpelweg niet akkoord kon gaan, want hij moest immers ook eten, nietwaar? Het feit dat hij en zijn vrouw een kwartiertje eerder uit een glimmende, fonkelnieuwe BMW stapten betekent kennelijk niet dat hij geen honger kan lijden. Alles aan de man is recht: zijn houding, zijn scheiding, zijn overhemd en zijn stijfgestreken designerjeans. En zijn principes, natuurlijk. Het is niet de bedoeling dat Jan Willem een leuk sommetje meepikt terwijl hijzelf voor een schijntje de kastanjes uit het vuur kan gaan lopen halen. Zo zijn ze niet getrouwd.

Ik vind het gezellig op de manege.

Mijn dochter is sinds een aantal maanden paardenmeisje. Dat is een scenario waarmee ik nooit, maar dan ook nooit rekening heb gehouden. Het hele paardengebeuren staat zo ver van me af dat het nooit in mij is opgekomen dat ze op paardrijles zou willen. Nu heeft ze paardrijlaarzen, paardrijhandschoenen, een paardrijbroek, paardrijzweepje, paardenborstelset en een cap. Thuis liggen er paardenvriendenboekjes, paardenstickervellen, paardenpennen, paardenbekers en veel, heel veel dingen die ik nu vergeet. Goed. Ze houdt van paarden.

Ik ben niet vaak op de manege te vinden. Er wordt paard gereden op woensdagmiddag, en dat is niet mijn middag. ‘s Woensdagsmiddags gaat ze met mama naar paardrijles. Maar als ik er ben, dan kijk ik mijn ogen uit. Ik ken dat wereldje niet.

Ik kom uit een mannengezin. Of jongensgezin, zo je wilt. We waren met ons drieën tegen mijn moeder; mijn vader, broertje en ik. Het ging thuis over blikkie trappen, het A-team en vissen. Mannenpraat. Dingen als poppen en paarden werden niet besproken. Ook ging het nooit over de was, koken of met welk schoonmaakdoekje je het beste welk oppervlak kon schoonmaken. Zo was de gezinsstructuur gewoon. Ik kon en kan daar niets aan doen. Ik ben nu eenmaal het produkt van mijn omgeving.
Maar ik dwaal af.

In de stallen staan goedgeschoeide meisjes uren met de paarden en pony’s te trutten. Aaien, borstelen, snoepjes geven en kletsen. Af en toe doen ze even snel hun haar in een nieuwe staart. Of juist los. De meisjes zijn er heel erg meisjes. En ze kijken allemaal, leunend op één been, naar mij. Ik hoor hier overduidelijk niet thuis. Een man. Een oude man. De stallen van de manege doen me denken aan een damestoilet.

Terug in de kantine (heet een kantine in een manege gewoon een kantine of heeft ook dat een franse naam? Even wat drinken in de auberge?) staan er een paar mannen aan de bar bier te drinken. Aha! Daar moest ik maar eens tussen gaan staan. Hier word ik geaccepteerd.
“Ik geloof niet dat we welkom zijn in de stallen,” zeg ik tegen de vader naast me.
“Nieuw?” vraagt hij. “Kom er maar bij, hoor.”
Gezellig.
“Wat rij jij?” vraagt de vader.
Ik rij in een aftandse Mazda uit 2001. Ongeveer één keer per week. Auto’s interesseren me geen moer, maar dat moet ik nu niet vertellen, dan is de nieuwe vriendschap meteen stuk.
“Ik ben op de fiets,“ zeg ik naar waarheid.
“Ha!” krijg ik om de oren. “Dipje in de zaken?”
Gezellig.

Ik kijk om me heen. Aan het raam staart het saaiste standbeeld ter wereld naar buiten. Even verderop staat haar man in zijn biertje te kijken. De spiegelbeeld-yup is weg. Aan een tafeltje zit een vrouw in een gebreid vest sinterklaasliedjes te zingen met drie kinderen. Oma manege staat aan de bar een jonkie weg te werken. De dame achter de bar doet haar stinkende best om iedereen van koffie te voorzien. Het valt mee. Er is plebs als ik.

En het is er best gezellig.

Illustratie: Willemijn de Lint