Het valt mij steeds vaker op dat voetgangers nog wel rondkijken voor ze de weg oversteken, maar een fietspad of winkelstraat stappen ze probleemloos op. Zonder blikken of blozen lopen ze je onder de wielen. Als jij dan op je fietsje hals over de kop moet uitwijken, al dan niet gepaard met een krachtterm van een willekeurige felheid, kijken ze gestoord op. Of je niet ergens anders kan gaan lopen fietsen.
Ook een veelvoorkomend probleem zijn de twee keuvelende fietsers die naast elkaar in slakkengang de afgelopen dag minutieus doornemen. “Ik zeg, ja daahaag, zeg ik, daar moet je bij mij niet mee aankomen. Ik zeg, denk jij nou dat ik dat in mijn eentje ga zitten doen, zeg ik?” En daar fiets je dan achter. Met haast. Bellen heeft geen zin. Een keurig: “Pardon, mevrouw Brugman, mag ik er even langs?” evenmin. Ze hebben het gewoonweg te druk. Je zal ze links over de stoep moeten inhalen, met alle levensgevaarlijke gevolgen van dien.
Ik weet niet of het komt doordat we steeds meer moeten tegenwoordig, doordat er meer stress is in onze levens, maar ik zie ook steeds vaker mensen in het verkeer die er gewoonweg helemaal niet bij zijn. Zo liep er laatst een vrouw een beetje dromerig op het fietspad met haar fiets aan de hand, tegen het verkeer in. Dat is al zo fout dat ik niet eens meer hoef te vermelden dat het ook nog eens een heel smal fietspad was, maar het was ook nog eens een heel smal fietspad.
Dan heb je een aantal opties. Mijn eerste ingeving - mijn instinct, zeg maar - is boos worden. Maar ten eerste heeft boos worden weinig zin en ten tweede is het een beetje ordinair om stennis te gaan lopen schoppen op straat. Iedereen die me kent weet dat ik niet ordinair ben. Ik ben juist heel gewoon. Boos worden viel dus af. Je zou kunnen afstappen en de vrouw vriendelijk duidelijk kunnen maken dat haar gedrag niet helemaal de bedoeling is. Dat heeft ook geen zin. Er bestaat namelijk een oud Chinees spreekwoord, dat luidt: Zeg het me en ik vergeet het; laat het me zien en ik onthou het; betrek me erbij en ik begrijp het. Met een alleraardigst kletspraatje zou ik haar dus niet aan het verstand brengen dat zij op deze manier een storende factor in onze samenleving is. Nee, er was aktie gewenst.
Illustratie: René Kuijpers. |
Ik keek haar verschrikt aan met een blik die zei dat dat nog maar net goed ging aflopen. Met haar hand nog op haar borst en met haar mond nog open van het gilletje gaf ze me een ‘Waarom kijk je mij nou zo aan, ik doe toch niets fout’-blik die ik scherp beantwoordde met een ‘Oh, nee? Oh, nee? Weet je dat wel zeker, juffie?’-blik. Ik zag het besef haar gezicht intrekken. Ze keek me aan met een verontschuldigende blik die ‘oh, wat errug, wat ben ik toch ook een doos’ zei. En dat was genoeg. Ik glimlachde naar haar dat het al wel weer goed was, niets aan de hand, maar dat ze in het vervolg iets beter zou moeten opletten. Ze glimlachde terug dat ze dat zeer zeker zou doen en dat ze hoopte dat het hele voorval mijn dag niet in negatieve zin zou beïnvloeden. Dat zou het uiteraard niet, dus liet ik haar dat weten door even kort mijn hand van het stuur te tillen. Toen was ik haar voorbij.
Het hele gedoe had maar een fractie van een seconde in beslag genomen, maar meer is er dus niet voor nodig om iemand iets te leren. Iemand iets daadwerkelijk te leren. Tevreden verminderde ik mijn snelheid tot het gangetje dat ik zoëven al in de benen had. Morgen om deze tijd zou deze vrouw hier niet weer achteloos spooklopen met een fiets aan de hand. Natuurlijk, er zouden anderen zijn, die andere fouten zouden maken, dat zeker, maar iedere reis, hoe lang ook, begint met de eerste stap.