Ja, dat heb ik wel. Humor. Daar is dan ook meteen alles mee gezegd. Het is het enige wat ik heb. Geen stuiver om mijn kont mee te krabben, maar wel humor. Ik heb het altijd bij me. Ik neem het overal mee naartoe. Humor om te lachen.
Eigenlijk word ik er gek van. Je komt er niet vanaf. Constant grappig zijn, dat is helemaal niet leuk. Ben je net even lekker in een stemmige stemming, maak ik weer een leuke grap. Nou, dan vergaat het lachen je wel.
Het is voor niemand leuk. Zeker voor mijn omgeving niet. Die is dus ook constant in beweging. Zogenaamde vrienden houden het na een maand of drie wel voor gezien. Dan zijn ze mij en mijn leukigheid volledig zat. Ik ga maar weer de stad in om nieuwe vrienden te maken, iets wat me meestal wel redelijk gemakkelijk afgaat; met humor maak je snel vrienden. Je trekt ze ermee naar je toe, maar je stoot ook af. Dat is de dynamiek van de humor. Niets aan te doen. Ik zal er mee moeten leven.
Natuurlijk zijn er ook mensen die ik al langer dan een paar maanden ken. Dat zijn meestal zelf ook flauweriken. Onze vriendschap is eigenlijk niet heel veel meer dan een verkapte vorm van ontwikkelingshulp. We zoeken elkaar op want anderen trekken ons niet, en wie weet, misschien raken we elkaar zo spuugzat dat we daardoor leren minder grappig te zijn. Leuk wordt het in ieder geval nooit.
Naast deze flauwe vrienden heb ik uiteraard familie, maar zij tellen niet, want zij moeten wel.
Illustratie: Willemijn de Lint |
Humor heeft dus een vereenzamende werking. Ik denk hier vaak over na. Uren lig ik op mijn rug naar het plafond te staren, peinsend over een oplossing. Meestal huil ik mijzelf in slaap. Als ik bijna slaap bedenk ik vaak nog een flauw mopje, moet ik lachen en ben ik weer wakker. Echt niet grappig.
Het is al niet leuk allemaal en dan heb ik het nog niet eens over seks gehad. Dat is pas een drama. Stel je een geniaal grapje voor als je op het punt staat klaar te komen. Je wilt niet lachen, maar je moet. Kan niet anders. Ik ben te grappig. Je probeert het tegen te gaan, wilt je eigen lot bepalen, zelf kunnen kiezen tussen klaarkomen en lachen. Het dilemma ontneemt je zowel de lust als de pret. En dientengevolge sta ik zelf dus ook al snel met lege handen naast het bed. Bij deze raad ik iedereen dan ook ten strengste af om ooit in een seksuele situatie met mij te belanden. Geloof me, je zal er geen lol aan beleven.
Verreweg het vervelendst van alle ongemakken zijn de blikken die ik van mijn dochter toegeworpen krijg. Meteen al ‘s ochtends begint het gedonder. Zij staat zich nog enigszins humeurig aan te kleden en ik kan het niet laten lollig te doen. Om 7.30 uur heb ik haar meestal al voor de eerste keer die dag met haar ogen zien rollen. De oprechte vermoeidheid van een kind van negen jaar. En dan ben je nog maar net wakker. De dag komt niet meer goed.
Ik wil er dus vanaf, die humor. Ik wil een romantische wandeling in het bos kunnen maken zonder woordspelingen over eikeltjes te maken. Ik wil stilletjes in een bioscoopzaal zitten zonder dat ik van de hele zaal ongevraagd mijn publiek maak. Ik wil naar iemand die onlangs een naaste is verloren gewoon geïnteresseerd kunnen luisteren zonder dat allerlei spitsvondige grappigheden in mijn hersenpan ontstaan, gaan morren en irriteren, om elkaar heen dansen en tegen de binnenkant van mijn schedel drukken, persend, vechtend om een uitgang, als stoom in een afgeplakte fluitketel. Ik ben de lach moe. Het is niet leuk meer.
“Gelukkig heeft hij wel humor,“ hoorde ik iemand over mij zeggen. Ze moest eens weten. Humor en niets dan humor, dat is echt geen lolletje.