Natuurmens

Illustratie: Willemijn de Lint
Hoewel ik de meeste van mijn dagen in de stad doorbreng en mij zelden, of in ieder geval te weinig, ver buiten de bebouwde kom begeef, zou ik toch willen stellen dat ik een echt natuurmens ben.

Soms moet het hoofd even leeg en als het hoofd even leeg moet ga je wandelen in de duinen. Dat is nu eenmaal zo. Het was lekker weer; waarschijnlijk de laatste keer dat het zonnetje zich liet zien voordat het zich aan zijn winterdepressie zou overgeven. Ik had tijd, goede moed en energie en het hoofd moest even leeg, dus stond ik bij de ingang van het duingebied een route-kleur te kiezen.

Voor een natuurmens is zoiets als de ingang van een duingebied volslagen belachelijk. Huizen, fabrieken, kerken en stadsparken hebben een ingang, de natuur heeft dat natuurlijk niet. De natuur is. Ergens in die natuur, in de buurt van water, wordt een huis gebouwd. En nog één. En nog een paar. Die huizen worden vervolgens een dorp of stad. Dat dorp of die stad krijgt dan een ingang. Inmiddels is Nederland echter zo vol gebouwd dat er om het beetje natuur dat er nog over is een hek wordt gezet, en zo krijgt de natuur een ingang. De omgekeerde wereld.

Maar goed, ik stond dus bij de ingang van het duingebied een route-kleur te kiezen. Ik had de keuze tussen groen, blauw en geel. Instinctief wilde ik voor groen kiezen, natuurmens dat ik ben, maar groen bleek helaas de kortste route te zijn. Een uur en een kwartier. Een uur en een kwartier vond ik eigenlijk een prima looptijd, maar de kortste route is voor een natuurmens als ik geen optie. De kortste route is de ouden-van-dagen-route. Die nam ik niet. Ik zou de net-even-iets-langere-route nemen: blauw. Die duurde drie uur. Shit. Dat was dan wel weer lang. De langste route, geel, duurde drie uur en een kwartier. Een kwartiertje meer. Die luttele vijftien minuten maakten op drie uur nou ook weer niet zoveel verschil, dus zou ik heldhaftig de gele route nemen. Kon ik mezelf weer eens lekker bewijzen dat ik geen mietje was. Bovendien, drie uur en een kwartier was vast berekend voor de gemiddelde slome wandelaar of het gemiddelde gezin, met kinderen die steeds wegrennen en oma die niet opschiet; ik zou daar beslist veel minder tijd voor nodig hebben.

Och, het was prachtig. De natuur liet zich voor de gelegenheid van haar beste kant zien. Bedauwde spinnenwebben glinsterden in de najaarszon, dieprode en felgele bladeren dwarelden links en rechts elegant naar beneden en dicht gevachtte Schotse hooglanders graasden traag in het groene helmgras.

Te midden van zoveel schoonheid gebeurt er iets geks met me. Ik ga me heel vrij voelen. Ik krijg zin om mijn kleren uit te trekken en in mijn blootje te gaan hollen. Heuveltje op, heuveltje af. Eén met de natuur. In de natuur doe je namelijk gewoon wat in je opkomt, net als de eekhoorntjes, de wisenten en de loofbomen. In de natuur draait alles om voortplanting. Een licht seksuele opwinding maakt zich dan van mij meester.

Schrik niet. Uiteraard kleedde ik mij niet uit. Het mocht misschien te warm zijn voor een jas, voor een gehele ontkleding was het toch echt al veel te november. Bovendien is het gewoon raar om in je blote kont de gele wandelroute uit te lopen, zeker als zich zojuist een licht seksuele opwinding van je heeft meester gemaakt. Dat hoef ik van anderen ook niet te zien. Een jonge, schone, half of geheel ontkleedde deerne die zichzelf onder een grote eik of aan de oever van een zonovergoten heidemeertje voorzichtig bevoelt zou nog tot daar aan toe zijn, maar een kromgebogen rukker achter een spar gaat mij te ver. Dat vind ik een smet op onze natuur werpen.

Dus liep ik met slechts mijn jas over mijn schouder geslagen verder. Ik zou er trouwens wel al bijna weer zijn, dacht ik. Bij de uitgang. Ha. Wat waren wij toch een sukkels. Hoe hadden we het ooit zover laten komen dat we de natuur hebben ingesloten met asfalt en uitlaatgassen? Ja hoor, daar hoorde ik dwars door de stilte van de natuur heen alweer het urbane rumoer van werklieden en brommertjes. De uitgang die ik even later voor me had was echter niet dezelfde ingang als die waar ik mijn fiets had achtergelaten. Ik bevond me aan de volledig andere kant van het duingebied. Dat betekende dat ik pas ongeveer op de helft was. Verschrikt zocht ik om me heen naar gele paaltjes. Die vond ik niet. Op een drafje liep ik terug in de richting waaruit ik kwam.

Hoe laat was het eigenlijk? Ik mocht dan weliswaar nog geheel gekleed zijn, de niet-praktiserende naturist in mij had uit eerbied voor de natuur en uit angst voor sfeerverpestende stralingen zijn telefoon thuisgelaten. Uit de stand van de zon moest ik een tijdsindicatie kunnen halen, dus keek ik omhoog. Verblind en vloekend voorovergebogen probeerde ik vervolgens rekening te houden met de wintertijd die onlangs was ingegaan. Vier uur? Vijf uur? Hoe laat werd het ook alweer donker? Midden in de duinen en bossen zou ik na zonsondergang geen hand voor ogen zien, wist ik. Visioenen van laag overhangende doorntakken die mijn netvliezen aan flarden zouden scheuren en gebroken enkels door onverstandig geplaatste konijnenholen vochten om voorrang in mijn gedachten. Ik zou hier waarschijnlijk moeten overnachten. Jaren geleden had ik daarover iets gezien op National Geographic, maar dat was alweer jaren geleden. Moest ik me nu ingraven of juist in een boom klimmen? Gelukkig had ik mijn sigaretten bij me. En mijn aansteker, zodat ik een vuur kon maken. Roken is dodelijk? Het kan ook levens redden, dat bleek maar weer mooi.

Daar! Een geel paaltje. Eindelijk! Als ik opschoot kon ik mezelf wellicht nog in veiligheid brengen voordat de duisternis over mij heen zou dalen. Ik kon linksaf of rechtsaf. Dezelfde weg terug of de gele route netjes afmaken. Dat laatste had mijn voorkeur, maar welke richting was dat uit? Ik besloot rechtsaf te gaan, op een holletje, noem het een ingeving van mijn overlevingsinstinct. Ik was hier inderdaad nog niet geweest, ik ging goed. Nauwlettend hield ik de zon in de gaten. Leek het maar zo of daalde die steeds sneller? Bij elk geel paaltje dat ik tegenkwam kon ik een zacht gemompeld yes! niet onderdukken.

Hoe meer meters ik verslond, hoe rustiger ik werd. Het was nog altijd licht. Ik moest mij ook eigenlijk niet zoveel zorgen maken. Ik was heus wel in staat om de weg terug te vinden op een zorgvuldig uitgezette wandelroute.

Na een eeuwigheid gedrafwandelt te hebben kwam ik uiteindelijk weer aan bij de in- en uitgang van het wandelgebied. Mijn fiets stond er nog. En het terras was ook nog open. Het was zelfs eigenlijk nog een beetje te vroeg voor mijn welverdiende koude pilsje, het bleek pas twee uur te zijn.

Tevreden rokend en bierdrinkend keek ik terug op mijn tocht. Ik had een halve dag in de natuur doorgebracht en ruim tien kilometer gelopen. Goed, ik was verdwaald, dat pleitte niet voor me, maar ik was er desondanks in geslaagd in niet al teveel paniek te geraken. Je bent een natuurmens of je bent het niet.

Trein

Ik ben één van de vele mensen die ‘s ochtends het huis niet verlaten voordat er een kop koffie naar binnen gewerkt is. Maar ook na slechts één of twee middelgrote tot flinke mokken leut ben ik vaak nog niet in staat om opgewekt en vriendelijk de trein in te stappen.

Begrijp me niet verkeerd, ik ben een groot fan van de trein. Te late, uitgevallen of overvolle treinen zijn uiteraard een bron van ergenis, maar dat dat de redenen zijn voor veel mensen om de trein te laten staan begrijp ik niet. In de trein heb je namelijk nooit last van stoplichten, files, wegafzettingen, of nog slaperige, onkundige, asociale of vrouwelijke weggebruikers. Je kunt tijdens het treinreizen kranten en boeken lezen, naar muziek of radio luisteren. Je kunt puzzelen, films en series kijken, lanterfanten of werken. En je kunt slapen. Je kunt slapen...

Het is niet de trein, het zijn de medereizigers waardoor het mis gaat. Het zijn de doodgewone brave burgers op de perrons en in de treinstellen die mij ‘s ochtends vaak het gevoel geven dat het met de dag niet meer goed gaat komen. Doordat mijn medereizigers zich zo moeten profileren, zo aanwezig zijn, of juist zo ongelooflijk burgerlijk en saai, vult er zich een ballon van woede en wanhoop in mijn buikholte. Het zijn er ook zo veel! Medereizigers zijn - ‘s ochtends - afschuwelijk. Medereizigers halen - ‘s ochtends - het slechtste in mij naar boven. Ik moet dan reageren. Ik moet ventileren, anders knapt de ballon, en dat wil niemand.

Ik bots bijvoorbeeld per ongeluk en nietsvermoedend op tegen een in zichzelf gekeerde forens, mompel boos een verontschuldiging en hoop vervolgens dat de persoon in kwestie zich slecht voelt omdat hij in de weg stond en niet oplette.

Een luidruchtige puber die irritant stoer doet, enkel en alleen omdat dat nou eenmaal bij zijn leeftijd hoort, zet ik op zijn plaats door hem te wijzen op het feit dat zijn zorgvuldig gekamde en overdadig gegelde kapsel van achteren een rare wip omhoog maakt, en dat hij er daardoor nogal oenig uitziet. De onzekere paniek in de ogen van zo’n jongen. Heerlijk.

Over dames in mantelpakjes, die zich waarschijnlijk net als ik hebben moeten haasten om hun trein te halen en derhalve hun maquillage in de overvolle coupé afmaken, gooi ik per ongeluk het hete bekertje stationskoffie van mijn zwetende, stinkende buurman. Ik een kutdag, zij een kutdag.

Luid bellende managers, liefst in gebrekkig Engels pochend over grote deals, duw ik graag, plat op hun buik, enkele seconden buiten de balkondeuren met het gezicht in de voorbijrazende kiezels.
Illustratie: Willemijn de Lint

Vrijwel meteen na deze handelingen berisp ik mijzelf, hoor. Flink, zelfs. Of in ieder geval meestal altijd wel een beetje. Ik weet namelijk ook wel dat ik op die momenten gewoon last heb van een ordinair ochtendhumeur. Dat het niet zozeer mijn medereizigers zijn die zich vreselijk misdragen, maar dat ik dat vooral zelf ben. Ik mag van mezelf best wat meer begrip tonen voor mijn medemens. Ik mag best wat aardiger doen. Vaak ben ik dan alweer bijna rustig als een scholier een klasgenoot een of ander hysterisch klinkend filmpje laat zien op zijn mobiele telefoon zonder daarbij een koptelefoontje aangesloten te hebben. Dan vragen ze er toch ook gewoon om? Moet ik mij dan begripvol opstellen om acht uur ‘s ochtends? Zij de overlast, ik de andere wang? Nee, natuurlijk niet. Die telefoon duw ik dan zo ver als het me lukt in de strot van zijn eigenaar.

Overigens ben ik niet alleen in mijn strubbelingen om ‘s ochtends vroeg het goede humeur te bewaren. Ook conducteurs en spoorwegpolitie kunnen op dat tijdstip nog vrij weinig hebben. Dikwijls moet ik het laatste stuk van Sloterdijk tot Amsterdam Centraal lopend afleggen.

Pas als ik - wéér te laat - op kantoor mijn derde bak koffie achterover geslagen heb glimlach ik om mijn opvliegendheid. Na de lunch vergeef ik mijn medereizigers hun misdragingen. Aan het einde van de dag stap ik gerust en tevreden de trein in voor de terugreis. De terugreis is geen probleem. Tijdens de terugreis ben ik flex.

Tenzij er toevallig iemand in dezelfde coupé een sterk ruikend patatje pindasaus gaat zitten eten.

Emancipatie

Liefde gaat absoluut niet door de maag. Als liefde door de maag zou gaan had ik een groot probleem gehad. Als ik aan de vrouw zou moeten zijn gekomen door mijn kookkunsten, dan was een degelijke, maar saaie vrouw mijn deel geweest. Een tut. Laten we zeggen, een Caroline Tensen.

Ik weet ook wel dat mannen niet enkel en alleen worden afgerekend op hun kookkunsten. Dat zou belachelijk zijn. Nee, dit devies geldt uiteraard alleen voor de vrouw. Het is immers: De liefde van de man gaat door de maag.

Dat de liefde door de maag zou gaan stamt uit de tijd dat er van vrouwen verlangd werd dat zij hun man verzorgden. Aanbaden. Wanneer de hardwerkende man ‘s avonds thuiskwam moest het huis aan kant zijn, het eten en zijn biertje klaarstaan. De kinderen moesten naar school gebracht zijn, tussen de middag gehaald voor de lunch, weer gebracht en weer gehaald. De boodschappen moesten zijn gedaan, de ramen gelapt, de gordijnen gestoft, de vensterbanken afgenomen. De vuile onderbroeken van de onderhoudende man moesten zijn gewassen en gebleekt, de overhemden gestreken en gesteven. Na het avondeten deed de vrouw de afwas, zodat manlief in zijn luie stoel onder het genot van een heerlijk vers kopje koffie en een sigaret zijn krantje kon lezen. De arme stakker had immers uren achter een bureau op zijn reet gezeten.

Tegenwoordig hebben we gelukkig gelijke rechten. Vrouwen mogen stemmen. Vrouwen mogen een eigen carrière opbouwen. Allemaal heel eerlijk. Al is het natuurlijk wel vrij opmerkelijk dat een vrouw beduidend minder betaald krijgt voor een baan dan een man in diezelfde positie. Bij sollicitaties wordt voorzichtig gevraagd of een vrouw heel misschien een kinderwens heeft. Voorzichtig, want eigenlijk mag dat helemaal niet gevraagd worden. Eigenlijk zijn we gelijk. Maar toch. Het blijft toch een beetje een mannenwereld. Een wereld waarin ellebogen hard nodig zijn. Zelf floreren door anderen klein te houden en naar beneden te trappen. Vrijwel alle - van de overigens nog steeds schrikbarend weinig - vrouwen in topposities staan hun mannetje.

Denk eens aan Femke Halsema. Femke Halsema is de belichaming van hoe het wél moet. Hoe het óók kan. Zij had als partijleider van Groen Links een succesvolle carrière zonder dat ze daar haar vrouwelijkheid voor inleverde. Vergelijk haar maar met andere politica. Als ze naast Femke stond was er in Rita Verdonk haast geen vrouw meer te herkennen.

Ja, er is de afgelopen honderd jaar veel bereikt in de vrouwenemancipatie, en nee, er is nog lang geen volledige gelijkwaardigheid. Overal ter wereld leunen mannen achterover en zeggen: Hoezo? Er is nu toch gelijkheid? Vrouwen mogen toch ook alles? Alsof vrouwen nog steeds toestemming van de mannen nodig hebben.

Een hoop vrouwen laten zich die positie overigens nog steeds welgevallen. Veel vrouwen willen graag toestemming en goedkeuring van de man. Vrouwen blijven behagen. En als het niet gaat om de goedkeuring van de man, dan wel om die van de maatschappij. Na ruim honderd jaar emancipatie, en met de seksuele revolutie alweer een halve eeuw achter ons, kiezen vrouwen er massaal voor om hun uiterlijk volgens de laatste mode aan te passen. Beha’s worden niet langer meer verbrand maar opgevuld. Botox is allang geen luxe meer die enkel voor filmsterren en zangeressen is weggelegd. Vet wordt weggezogen en kaaklijnen strak getrokken. Tieten gelift en vergroot.

Maar daar blijft het niet bij. Ook binnen de slaapkamer (of ver daarbuiten, overigens) moet alles er perfect uitzien. Zonder gecorrigeerde schaamlippen en gebleekte anus kun je je onderlichaam echt niet meer tonen. Als je als vrouw liever niet aan anale seks doet heb je niet genoeg voor je partner over, en als je niet kan deep-throaten zonder te gaggen ben je een mietje. Meisjes van 16 jaar oud vragen een designervagina, of een Playboy Pussy, voor hun verjaardag.

Natuurlijk doet iedereen voor zich dit alles om zich er vooral zelf beter door te voelen, maar als fenomeen heeft het toch wel degelijk iets onderdanigs. Door in een Spaanse bar vierentwintig jongens te pijpen voor een ‘gratis’ drankje geef je de wereld niet echt het idee dat je een zelfstandige, verantwoordelijke jonge vrouw bent.

Er is veel hetzelfde gebleven, maar er is ook veel veranderd. De liefde van de man gaat tegenwoordig niet meer door zijn maag, maar door de endel- en slokdarm van de vrouw.
Illustratie: Willemijn de Lint

K30

Om de zoveel tijd moet een mens even stilstaan en zich afvragen hoe het ging, hoe het gaat en hoe het moet gaan gaan. De meesten van ons doen dat ongeveer om de tien jaar, beseffen ons als we twintig, dertig, veertig worden dat er een nieuw hoofdstuk in het leven opengeslagen gaat worden. We zien op tegen het halen van het volgende kruisje, proberen ons neer te leggen bij het steeds sneller voortrazende proces van ouder worden, we peinzen ons een poosje suf en we maken keuzes. En dan gaan we door. Vol goede moed of met frisse tegenzin.

Josje doet dat goed. Josje doet dat zelfs fantastisch. Als ze dertig wordt wil ze niet meer in K3 zitten. Zou ik ook niet willen. Tijd voor een nieuwe fase. Josje, lieverd, je hebt groot gelijk. Stap lekker op. Ga iets volwassens doen. Nu kan dat. Nu is de tijd. Die malle Karen en Kristel zullen er ook aan moeten geloven. Als die nog tien jaar langer handjes blijven draaien kunnen ze rechtstreeks van de lollipop, kinderjurkjes en gezellige vlechtjes in het haar zo de overgang in. Daar wordt een mens heel raar van, lijkt me. Het ene moment zing je een liedje over je lieve oma, het andere moment stopt je eigen menstruatie.

Jij bent ook al vrij laat, lieve Josje, met je bijna-dertig, maar het kan nog. Jij kan nog een nieuwe carriëre opstarten. Voor de overige K’s is dat te laat. Zes jaar geleden zag Kathleen dat overigens ook al in. Ook zij stopte toen ze dertig werd. Slimme meid.

Ik weet ook heus wel dat alle K’s, inclusief Kathleen, waarschijnlijk nooit meer hoeven te werken. Natuurlijk, de Grote Gert zal zichzelf gerust het best betaald hebben uit die enorme opbrengsten die Studio 100 uit alle cd’s, dvd’s, concert- en bioscoopkaartjes, drinkbekers, stickerboeken, ballpennen, T-shirts, maillots, sokken, schriftjes, snoepjes en Samson mag weten wat allemaal nog meer heeft gegenereerd, maar er zal voor alle vier de ‘meiden’ een vrij aardig sommetje overblijven. Een boomgaardje voor de dorst. Bovendien heeft Grote Gert het genoegen mogen smaken om twee van de vier K3’ers ook tussen de lakens te regisseren, dus via die weg zal er voor hen ook wel wat aan de strijkstok zijn blijven hangen.

Als je het zo bekijkt maakt het eigenlijk geen moer uit. Karen en Kristel zijn veertig en zullen niet snel meer serieus genomen worden door iedereen die een kleuterschooldiploma op zak heeft, maar het zal ze aan de kont roesten. Ze zijn binnen. Ze hebben hard gewerkt, hebben het gemaakt en nu zijn ze klaar. Ze hoeven niets meer. De rust die dat moet geven! Stoppen met K3 betekent nooit meer optreden. Nooit meer televisie-opnames. En nooit, nooit meer studeren op die kutdanspasjes.

Je denkt er niet snel over na, maar ook voor de mannen en kinderen van K3 gaat het leven er  heel anders uitzien.
“Papa, waarom is mama hier?”
“Mama werkt niet meer. Dat heb ik je toch verteld? Mama is vanaf nu altijd thuis.”
“Altijd?”
“Altijd.”
“Ja, maar... Ik wil niet dat ze nu thuis die irritante liedjes gaat zingen, hoor. Dat trek ik niet.”
“Dat zal ze heus niet doen, lieverd.” Papa draait zich om naar mama: “Toch, schat? Zeg jij eens wat.”
Mama staat er wat verloren bij. “Ik dacht dat jij mijn liedjes plezant vond. Jij vond mijn liedjes toch plezant?” Ze doet voor de zekerheid even voor hoe de liedjes ook alweer gingen. “Mamasé, Mamasá, Mam..”
"PAPA! Dit bedoel ik nou! Ik zeg maar meteen waar het op staat, pap: zij eruit of ik eruit!"