llustratie: Willemijn de Lint |
Nadat hij uiteindelijk de sleutel in het voordeurslot had weten te steken, draaide hij deze om, duwde de deur open en stapte zijn huis binnen. Hij wurmde zich uit zijn schoenen, liet zijn sleutelbos naast het kastje in de hal op de grond vallen en stommelde de trap op. Daarbij stootte hij zijn teen. Zacht vloekend vervolgde hij zijn weg naar boven in het donker. Jezus, wat was het daar donker. Op de tast legde hij de laatste paar meters af. Eenmaal boven sloeg hij een paar keer met vlakke hand tegen de muur voordat hij het lichtknopje raakte en plotseling baadde de overloop in het licht.
“Dré?” klonk het vanuit de slaapkamer. “Hoe laat is het?”
“Schatje,” bracht hij iets te luid uit. “Slaap je al? Ik wilde nog wat kwijt.”
Zachtjes duwde hij de slaapkamerdeur open, die op zijn beurt hard tegen de muur knalde. Daarna deed hij ook hier het licht aan. Zo, dat was beter. Van zijn vrouw was alleen het puntje van haar geblondeerde, op dat moment behoorlijk verwarde kapsel te zien. De rest van haar lag opgerold onder het enorme dekbed.
“Schatje,” zei hij nogmaals. Hij ging zachtjes naast haar op de bedrand zitten, maar hij verloor zijn evenwicht en plofte met zijn volle gewicht op haar been.
“Auw,” kwam er onder de dekens vandaan en resoluut draaide het lichaam daar zich om en verschoof het iets naar het midden van het bed.
“Slaap je al?” vroeg hij weer.
“Ik sliep, ja,” antwoordde ze. “Nu niet meer. Doe het licht uit.”
“Schatje,” ging hij onverstoorbaar verder. “Ik hou van je.”
“Fijn.”
“Ik meen het,” ging hij verder. “Ik ben zo blij dat jij hier bent.”
Hij graaide met dikke worstenvingers een verfommeld pakje sigaretten uit de borstzak van zijn overhemd, viste er een verfrommelde sigaret uit, hield die boven het plukje haar, en zei: “Kom en rook met mij een sigaret.” Toen hij daar geen antwoord op kreeg haalde hij zijn schouders op, toverde met veel moeite een aansteker tevoorschijn en stak de sigaret zelf maar op.
“Weet je,” zei hij terwijl hij er eens goed voor ging zitten. “Je ogen zeggen zoveel tegen mij.” Hij dacht even na en vervolgde: “Als jij ze opent maak je mij zo blij.” Intens tevreden met wat hij zojuist gezegd had nam hij een diepe haal en met gesloten ogen blies hij de rook langzaam uit over het bed. Nu verdween ook het laatste beetje nog zichtbare haar van zijn vrouw onder de dekens. Ze lag ook wel heel lekker te slapen, zag hij nu. “Blijf jij maar liggen in je bed,” zei hij lieflijk, gevolgd door een binnensmondse boer.
Zittend op de rand van het bed, aan haar kant, stroopte hij de broekspijpen van zijn benen. Hij trok zijn overhemd uit en veegde met een mouw het zweet eerst van zijn voorhoofd, daarna onder zijn oksels vandaan en gooide het nu vochtige stuk textiel naast zijn broek op de grond. Hij rolde over zijn vrouw naar zijn eigen kant van het bed en bleef daar nog even op zijn rug naar het plafond staren. Het leven was goed. Hij had een topavond met vrienden gehad. Zijn vrouw gunde hem dat, want zij geloofde in hem. Heerlijk. Wat een wijf. Daar moest hij niet te licht over denken. Dat mocht ze best weten.
“Ik hou van je,” zei hij dus nogmaals, en vlak voordat het plafond wegdraaide en hij in slaap viel mompelde hij daar achteraan: “Ik meen het.”