Zwembad

De man die twee stoelen van mij vandaan zit droogt zich uitgebreid af. Minutieus. Hij neemt er de tijd voor en dat is nodig ook. De man is namelijk erg dik. Niet moddervet of blubberig, maar strak dik. Zijn huid spant om de enorme buik en zijn armen zijn als stootkussens. Een zwembroek is nauwelijks zichtbaar. Alleen over zijn heupen zijn, onder hoogspanning, kleine stukjes stof zichtbaar die bewijzen dat de man niet naakt is. Het karwei valt hem zwaar en de zojuist gedroogde gebieden huid zijn vrijwel onmiddelijk weer vochtig van het zweet. Het helpt hem ook niet dat hij is voorzien van een enorme laag welig groeiend grijs haar. De fikse bakkebaarden, snor met bijbehorend baardje en een indrukwekkende vacht op zijn buik en borst staan de chloorhoudende water- en zweetdruppels niet gemakkelijk af. Hij ziet eruit als een vergeten, achterin een speelgoedmagazijn gevonden beschimmelde skippybal.

De al vrijwel volledig verzadigde handdoek lijkt in zijn handen een washandje. Keer op keer verdwijnt het druipende lapje badstof onder zijn buik, in zijn knieholten en in de plooien die bij andere mensen oksels genoemd kunnen worden. Ik probeer mij uit alle macht te concentreren op mijn boek, maar het schrapende geluid dat het kleinood telkens maakt wanneer het langs een van zijn glinsterende, strakgespannen grijze tapijtjes wordt geschuurd lijkt dat van de talloze van plezier kraaiende kinderen te overstemmen. Ik moet gewoonweg naar de corpulente droger blijven kijken.

Een meisje van een jaar of veertien drentelt om de man heen. Ze zoekt iets, kijkt achter de plastic tuinstoelen en onder tassen. Als de man zijn linkerarm omhoogsteekt en zijn beparelde okselharen tentoonstelt kijkt het meisje even opzij, trekt een grimas en vervolgt snel haar zoektocht. Dan verstijven haar schouders. Ze richt zich op en kijkt sprakeloos secondenlang toe hoe de man zichzelf opwrijft.

“Meneer!” roept ze ineens uit. “Dat is mijn handdoek!”
Zonder op te kijken antwoordt de man: “Hij lag op mijn stoel,” en slaat zijn rechtbeen over het linker zodat hij beter bij zijn voet kan. Uitvoerig begint hij de holte tussen zijn twee grootste tenen te drogen.
“Ja, maar..,” zegt het meisje haast wanhopig. “Het is mijn handdoek!”
De dikke man raakt geirriteerd en zet zijn been met een smak weer op de grond. “Deze handdoek lag op mijn stoel, dus gebruik ik hem. Dat is logisch, toch? Of niet?”
Ik vind het eigenlijk helemaal niet logisch en het meisje evenmin. Ze stamelt een ongelovige kreet uit die klinkt als ‘meh?’, spreidt even haar armen alsof ze een kind een knuffel wil geven en loopt stampvoetend weg.

Als het arme wicht de hoek om is verdwenen staat de man moeizaam op, wringt de handdoek uit, vouwt hem keurig op en legt hem op zijn stoel neer. Hij pakt vermoedelijk, hopelijk, zijn eigen droge handdoek van de stoel ernaast en waggelt in de richting van de kleedhokjes.

Even later keert het meisje met een badmeester in haar kielzog terug. “Hij is weg,” verklaart ze als ze alleen de zeiknatte handdoek op de stoel ziet liggen. “Ieuw!” roept ze uit als ze het badstof tussen duim en wijsvinger omhoog houdt. “Daar ga ik me dus echt niet meer mee afdrogen. De mazzel.”
De badmeester legt haar hand op de schouder van het meisje en zegt: “Kom maar. Wij hebben nog wel ergens een schone handdoek voor je. En een plastic tasje voor deze.” Het meisje zegt nog één keer ‘gadverdamme’ en loopt achter de badmeester aan.

Ik kijk neer op het boek op mijn schoot. Dit schiet niet op, zo. Nog geen bladzijde gelezen.
Illustratie: Willemijn de Lint