Begrijp me niet verkeerd, ik ben een groot fan van de trein. Te late, uitgevallen of overvolle treinen zijn uiteraard een bron van ergenis, maar dat dat de redenen zijn voor veel mensen om de trein te laten staan begrijp ik niet. In de trein heb je namelijk nooit last van stoplichten, files, wegafzettingen, of nog slaperige, onkundige, asociale of vrouwelijke weggebruikers. Je kunt tijdens het treinreizen kranten en boeken lezen, naar muziek of radio luisteren. Je kunt puzzelen, films en series kijken, lanterfanten of werken. En je kunt slapen. Je kunt slapen...
Het is niet de trein, het zijn de medereizigers waardoor het mis gaat. Het zijn de doodgewone brave burgers op de perrons en in de treinstellen die mij ‘s ochtends vaak het gevoel geven dat het met de dag niet meer goed gaat komen. Doordat mijn medereizigers zich zo moeten profileren, zo aanwezig zijn, of juist zo ongelooflijk burgerlijk en saai, vult er zich een ballon van woede en wanhoop in mijn buikholte. Het zijn er ook zo veel! Medereizigers zijn - ‘s ochtends - afschuwelijk. Medereizigers halen - ‘s ochtends - het slechtste in mij naar boven. Ik moet dan reageren. Ik moet ventileren, anders knapt de ballon, en dat wil niemand.
Ik bots bijvoorbeeld per ongeluk en nietsvermoedend op tegen een in zichzelf gekeerde forens, mompel boos een verontschuldiging en hoop vervolgens dat de persoon in kwestie zich slecht voelt omdat hij in de weg stond en niet oplette.
Een luidruchtige puber die irritant stoer doet, enkel en alleen omdat dat nou eenmaal bij zijn leeftijd hoort, zet ik op zijn plaats door hem te wijzen op het feit dat zijn zorgvuldig gekamde en overdadig gegelde kapsel van achteren een rare wip omhoog maakt, en dat hij er daardoor nogal oenig uitziet. De onzekere paniek in de ogen van zo’n jongen. Heerlijk.
Over dames in mantelpakjes, die zich waarschijnlijk net als ik hebben moeten haasten om hun trein te halen en derhalve hun maquillage in de overvolle coupé afmaken, gooi ik per ongeluk het hete bekertje stationskoffie van mijn zwetende, stinkende buurman. Ik een kutdag, zij een kutdag.
Luid bellende managers, liefst in gebrekkig Engels pochend over grote deals, duw ik graag, plat op hun buik, enkele seconden buiten de balkondeuren met het gezicht in de voorbijrazende kiezels.
Illustratie: Willemijn de Lint |
Vrijwel meteen na deze handelingen berisp ik mijzelf, hoor. Flink, zelfs. Of in ieder geval meestal altijd wel een beetje. Ik weet namelijk ook wel dat ik op die momenten gewoon last heb van een ordinair ochtendhumeur. Dat het niet zozeer mijn medereizigers zijn die zich vreselijk misdragen, maar dat ik dat vooral zelf ben. Ik mag van mezelf best wat meer begrip tonen voor mijn medemens. Ik mag best wat aardiger doen. Vaak ben ik dan alweer bijna rustig als een scholier een klasgenoot een of ander hysterisch klinkend filmpje laat zien op zijn mobiele telefoon zonder daarbij een koptelefoontje aangesloten te hebben. Dan vragen ze er toch ook gewoon om? Moet ik mij dan begripvol opstellen om acht uur ‘s ochtends? Zij de overlast, ik de andere wang? Nee, natuurlijk niet. Die telefoon duw ik dan zo ver als het me lukt in de strot van zijn eigenaar.
Overigens ben ik niet alleen in mijn strubbelingen om ‘s ochtends vroeg het goede humeur te bewaren. Ook conducteurs en spoorwegpolitie kunnen op dat tijdstip nog vrij weinig hebben. Dikwijls moet ik het laatste stuk van Sloterdijk tot Amsterdam Centraal lopend afleggen.
Pas als ik - wéér te laat - op kantoor mijn derde bak koffie achterover geslagen heb glimlach ik om mijn opvliegendheid. Na de lunch vergeef ik mijn medereizigers hun misdragingen. Aan het einde van de dag stap ik gerust en tevreden de trein in voor de terugreis. De terugreis is geen probleem. Tijdens de terugreis ben ik flex.
Tenzij er toevallig iemand in dezelfde coupé een sterk ruikend patatje pindasaus gaat zitten eten.