Tongzoen

We speelden niet. Jezus, nee. Spelen is voor kinderen en daar waren wij dus klaar mee. Wij waren al een jaar of twaalf. Wij hingen rond. Zaten wat. Spraken over belangrijke zaken. Gingen de dingen eventjes anders doen dan onze ouders ze deden. We zaten en hingen vrij letterlijk in het klimrek op het schoolplein in de buurt, maar zitten en hangen in een klimrek is niet hetzelfde als erop spelen. Het begon donker te worden en zo zoetjesaan tijd om naar huis te gaan.

“Ik wil wel even afscheid nemen van jullie,” zei Berber. Ik begreep dat niet helemaal. We zaten allemaal binnen gehoorafstand van elkaar, het zou toch zeker moeten lukken om ons zonder al teveel moeite gedag te zeggen?
“Ik ga in de fietsenstalling staan,” legde ze uit, “en jullie komen één voor één dag zeggen.” Haar wijsvinger ging ons af. “Jij eerst, dan jij en jij als laatste.” De andere twee jongens keken mij vragend aan terwijl Berber soepel van het klimrek gleed en richting fietsenstalling liep. Bedoelde ze nou...?
“Zoenen!” riep ze over haar schouder. Ja, dus.

Dat het een beetje raar was dat ze met ons alle drie ging zoenen kwam niet bij ons op, we waren nu eenmaal behoorlijk opgewonden. Als een meisje met je wil zoenen, dan doe je niet moeilijk. Die kans grijp je met beide handen. Ik vond alles trouwens allang best, want ik mocht als laatste. Ze had het lekkerst voor het laatst bewaard, zou ze me even later knipogend zeggen.

“JA!,” klonk het vanachter het muurtje naar de fietsenstalling. Het teken dat Berber op haar bestemming was aangekomen en klaar was voor jongen nummer één. Mevrouw de Directrice riep.
“Nou,” zei Jeroen, “dan ga ik maar.” Ja, joh, zei ik zo koeltjes mogelijk. Tot zo.

Toen hij eenmaal verdwenen was vond Mark het een goed idee om mij van wat tips te voorzien. Mark was namelijk veel verder met de vrouwtjes dan wie dan ook uit de klas. Omdat hij groot was, zei hij altijd, dachten de meeste dames dat hij al veel ouder was. Vandaar. Iedereen wist dat hij al van alles had gedaan. Er gingen zelfs geruchten dat er hier en daar al wat kleine Markjes rondliepen. Ongelukjes, natuurlijk. Dat spreekt voor zich.
“Denk eraan,” begon hij, “dat je niet te hard in haar tieten knijpt. Dat doet zeer, jongen.”
“WAT? Ik ga toch niet in haar tieten knijpen?”
“Jawel, maar niet te hard. Een beetje, dat vinden ze fijn.”
Het zweet brak me uit. Ik zat me uit volle macht voor te stellen hoe je lekker en stoer moest zoenen, dat vond ik al heel wat.

“Jij bent,” zei Jeroen tegen Mark. Hij kwam met een rooie kop uit het fietsenhok lopen. Hij nam geen plaats op het klimrek maar liep linea recta naar zijn fiets. “Tot morgen,” kwam er nog net uit. Toen was hij weg.
“Succes,“ zei Mark. “Komt goed,” en sprong van het klimrek af.
“Ja, succes.” Ik slikte maar had geen speeksel in mijn mond. Shit, was dat erg? Ik had geen idee. Het leek me niet fijn om een bek als een beschuitje te zoenen. Dat zou je nou altijd zien: mag je als laatste, is je mond kurkdroog. Zodra haar lippen de mijne zouden raken zouden Berber en ik muurvast aan elkaar vastzitten. Ze zouden ons zien aankomen op de Eerste Hulp! Over de grond rollend van het lachen zouden de hulpverleners de lokale krant bellen. Morgen zou iedereen in de klas het weten. Mijn leven was voorbij. Ik had al vrij snel uitgerekend dat er geen tijd was om ergens nog een heitje voor een karweitje te doen zodat ik in de supermarkt een blikje fris kon halen. Misschien moest ik gewoon ergens aanbellen en de situatie uitleggen. Of ik alstublieft een slokje water mocht. Maar nee, daar kwam Mark alweer aan. Half achter het muurtje verscholen hengelde Berber mij ondeugend met een wijsvinger naar haar toe. Niets aan te doen. Het was erop of eronder.

Seconden later stond ik tegenover haar.
“Kom maar,” zei ze. En ik kwam, ondanks dat mijn gympen gevuld waren met lood. Ik pakte haar vast, onhandig maar stevig. Ik voelde haar joekels van ontluikende borstjes tegen mijn ribbenkast duwen, en ik zoende haar. Ik had verhalen gehoord, films gezien, maar in werkelijkheid was zoenen met een meisje vele malen fantastischer dan ik me had voorgesteld. Wat een ervaring. Van een droge mond, knikkende knieen of angst was geen sprake. Geheel natuurlijk vloeiden we samen. De wereld bestond niet. Het was zij, ik, ons, verder niets. Zoenend. We stonden samen, verliefd, te zoenen in een Heemsteedse fietsenstalling en de rest van de mensheid kon ons gestolen worden. We waren gelukkig.

En toen gebeurde het.

Ik werd me gewaar van een zompige, warme, natte maar stevige substantie in mijn mond die niet mijn eigen lichaam toehoorde. “Gatver,” riep ik uit. “Wat is dat?”
“Dat is mijn tong,” zei Berber. “Vind je het niet lekker?”
Oei, wat nu? Van tongen had ik wel eens gehoord, maar met alle wilskracht van de wereld kon ik het niet lekker noemen. Alsof je een levende slak in de mond nam. Gruwelijk.
“Ja,” zei ik. “Heerlijk.” Ik wou me niet laten kennen, en al helemaal niet de indruk geven dat ik onervaren was. Zeker niet tegenover de klaarblijkelijk door de wol geverfde sloerie die ik in mijn armen had. “Doe nog maar eens,” zei ik dus. Niet tegen dovemansoren. We hebben zo nog een minuut of tien staan bekken. Zij (in mijn herinnering) vervuld van genot, ik van walging. Maar tongzoenen is tongzoenen. Ik wist dat ik een held was.

Thuis ging ik breed op de bank zitten. Als een man. Armen breeduit over de rugleuning, mijn ene enkel over mijn andere knie. Stoer. Het had lang geduurd. Lang was ik de sukkel van de klas geweest, maar uiteindelijk was dan toch gebleken dat ik de man van de school was. Je kon het ze niet kwalijk nemen, de kneusjes, dat ze niet de expertise hadden om de kerels van het gepeupel te onderscheiden. Ik gaf eerlijk toe, ik had mezelf ook niet al te hoog ingeschat, maar feiten zijn feiten. Terwijl iedereen bezig was de meeste knikkers te winnen, de hoogste bonk te veroveren, was er iemand, ik, die niets gaf om kinderachtige spelletjes, maar al veel verder was dan zij. De sukkels. Ik had gewonnen. Ik had een meisje. Ik had getongzoend.

“Is er iets?” vroeg mijn moeder toen ze me gelukzalig op de bank zag zitten.
“Nee,” zei ik, “er is niets.” Er was uiteraard van alles, maar dat zou zij met haar huisvrouwenverstand nooit hebben kunnen vatten. Ik was een man, had ik kunnen zeggen, maar had ze dat begrepen? Ik ben in staat tot grootse dingen, zou ik hebben kunnen melden, maar wist ze dan de omvang van het gebeurde juist in te schatten? Zou ze me niet beschamperd hebben? Me gefeliciteerd hebben, maar me onderwijl laatdunkend toegelachen hebben? Nee, dit hield ik voorlopig voor mezelf. Ik was een man, en het zou een man nodig hebben om dat in te zien.
Illustratie: Willemijn de Lint