Wasmachine

De vrouw ligt kwaad in haar bed. Al uren. Ze draait zich nu eens op haar rechter-, dan weer op haar linkerzijde. Ze verdwijnt geheel onder de dekens of gaat met haar hoofd onder het hoofdkussen liggen, maar het helpt niets. Ze hoort een geluid. Een zoemend, pulserend geluid. Wrrrrrr! Wrrrrrr! Het maakt haar razend.

Haar relatie met de buurvrouw is nooit fantastisch geweest, dat wil de vrouw best toegeven. Het is ook waar dat ze samen in de buurt nog wel eens Noord- en Zuid-Korea genoemd worden, maar dat getuigt meer van kinderachtigheid van de buurtbewoners dan dat het iets zegt over de omvang van hun ruzies. Bovendien was de vrouw nog nooit van haar leven begonnen met ruziën, dus ook niet met haar buurvrouw. Het was nooit haar schuld. Eigenlijk had ze steeds alleen maar gereageerd als die kut van ernaast haar weer eens een streek had geleverd.

Maar nu? Nu was dat mens echt te ver gegaan. Het geluid was de vrouw onmiddelijk opgevallen toen ze het licht had uitgedaan. Wrrrrrr! Wrrrrrr! Ze had goed, echt goed geluisterd, met haar oor tegen de muur, en het was heel duidelijk. Nou ja, duidelijk, je moest goed, echt goed luisteren, maar als je er eenmaal achter was wat het was, dán was het duidelijk: de buurvrouw had, alleen maar om de vrouw te stangen, dat kon niet anders, haar wasmachine tegen de muur in de slaapkamer van haar zoon gezet en die ‘s nachts op het allerlangste programma gezet zodat de vrouw er niet van kon slapen. Gehaaid. Een duivels plan.

Om één uur ‘s nachts kon de vrouw er niet meer tegen. Was dat mens nou helemáál? Ze schoot in een joggingbroek en gympen, vloog de trap af, stoof naar buiten en belde aan bij de buurvrouw. Die deed mooi niet open dus belde ze nogmaals. Nu ietwat langer. Een minuutje, of zo. Ze riep door de brievenbus dat ze wist dat er iemand thuis was en dat er dus maar beter opengedaan kon worden. Of er in die relatief kleine mededeling ook schuttingtaal was gebezigd kon ze zich later niet goed meer herinneren, maar laten we zeggen van niet.

De schijterige buurvrouw deed niet open, dus wat te doen? Als ze de hele nacht niet zou slapen zou dat zeker geen wonderen doen voor haar humeur. Dat was behalve voor haarzelf ook voor anderen allerminst leuk, en zeker niet in de laatste plaats voor de buurvrouw. Even rustig nadenken. Er brandde licht bij de overbuurman. Hij kon wellicht even bij haar komen luisteren en bevestigen dat de vrouw niet gek was.

De overbuurman wilde best even bij haar komen luisteren en bevestigen dat de vrouw niet gek was. Hij schoot in een joggingbroek en gympen en stiefelde achter de vrouw aan.
“Het is misschien een beetje genant, maar het is op mijn slaapkamer,” zei de vrouw. Dat vond de overbuurman helemaal niet erg; de overbuurman had zelf ook een slaapkamer.

En zo kwam het dat er midden in de nacht een enigszins wildvreemde man in de slaapkamer van de vrouw met zijn oor tegen de muur stond. Ja, hij hoorde inderdaad wel wat, maar of het echt een wasmachine was, dat wist hij niet, hoor. Het kon net zo goed iets anders zijn. Hij luisterde nog eens aandachtig.

Plotseling leek de man een ingeving te hebben. Hij kwam met een begrijpende blik van de muur af, ging recht staan en keek even om zich heen om zijn vermoeden te bevestigen. Dat was het moment waarop ook de vrouw ineens alles duidelijk werd. Shit, dacht ze. Shit, shit, shit. Het zweet brak haar uit, ze wist wat er ging komen. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en wilde het liefst door de grond zakken.

“Volgens mij,” grijnsde de overbuurman, “komt het uit je nachtkastje.”
Illustratie: Willemijn de Lint

Telefoon

Ik bevond me vorige week in een wel vaker door mij bezocht etablissement voor een goed gesprek en een dito glas bier. Het zouden eventueel ook twee glazen bier geweest kunnen zijn, pin me daar niet op vast.

Er is mij van meerdere kanten schimpend verweten dat het nu volgende verhaal zonder twijfel mijn eigen schuld zou zijn geweest. Ik zou gezongen hebben dat het een lieve lust was en ik zou ongepast op barren zijn gaan dansen. Liters drank zou door kelen zijn gegleden en er zou gelachen en hard op schouders geslagen zijn. Ik kan u echter verzekeren dat dat niets dan roddel en achterklap is, aangezien ik mij daar gewoonweg niets van kan herinneren. Mocht u nog steeds twijfelen; ik heb de videobeelden gezien. Het was een brave aangelegenheid.

Toen ik op gepaste tijd besloot dat het tijd was om mijzelf op een goede en lange nachtrust te trakteren, merkte ik dat mijn jas niet meer om de barkruk hing waar ik hem had achtergelaten. Daarnet was hij er nog, nu was hij weg. Wellicht had iemand mijn jas verhangen om zelf op de kruk plaats te kunnen nemen? Maar hoe mijn voormalige gesprekspartners en ik ook zochten, de jas was weg, en dus eveneens de gloednieuwe telefoon die in mijn jaszak had gezeten. Er restte mij niets dan met een geleende jas, totaal onbereikbaar voor de wereld, moederziel alleen naar huis te fietsen.

De techniek staat voor niets, dus de volgende middag was ik door middel van een nieuwe SIM-kaart en een oude telefoon weer gewoon onder de mensen. Ik zou alleen de aankomende twee jaar minus twee weken volgens contract moeten betalen voor een telefoon die ik niet meer had. Dat was wel jammer.

‘s Avonds kreeg ik echter een telefoontje van de verontwaardigde maar goedgemutste waard die de vorige avond dienst had gehad. Hij had de bewakingsbeelden bekeken en het sujet dat mijn telefoon had meegenomen bleek dat vol met zijn bakkes in beeld gedaan te hebben. De rotzak was de barman niet bekend voorgekomen, maar zijn drinkebroer wel degelijk. Er waren wat telefoontjes gepleegd en her en der was verkondigd dat de telefoon binnen een dag naar het betreffende café teruggebracht diende te worden, anders werden er mensen aan de oren naar het politiebureau gesleept.

“Fijn,” dacht ik. “Het is al vrijwel opgelost.” Ik weet nog dat ik dat dacht.

Een uurtje later hing ik aan de telefoon met de schurk zelf. Die kon zich echter helaas niets herinneren van een telefoondiefstal en eigenlijk wist hij ook van de rest van de avond niet bijster veel meer. Het toeval wilde dat hij om 5.00 uur ‘s ochtends op straat wakker was geworden met een gat in zowel zijn hoofd als zijn geheugen. Bloedend kwam hij tot de conclusie dat hij dus wel beroofd moest zijn. Van een jas of een telefoon wist hij niets totdat hij ‘s avonds door de barman gebeld werd. Omdat hem was verzekerd dat er videobeelden bestonden waarop duidelijk zichtbaar was dat hij wel degelijk mijn jas had meegenomen, voelde hij zich ietwat schuldig. Misschien moesten we elkaar ergens ontmoeten om de boel tot een goed einde te brengen. Dat leek mij een prima begin.

De volgende dag legde hij me dus onder vier ogen nog eens uit dat hij waarschijnlijk, geheel tegen zijn zin in, het onderwerp van een straatoverval was geweest. Helaas was hij niet bij machte mijn telefoon financieel te vergoeden dus leek het hem het beste om de verzekering te tillen. Ik zou hem in de noodlottige nacht mijn telefoon - die was immers fonkelnieuw - trots ter bewondering hebben overhandigd waarna hij het kleinood per ongeluk in de gracht zou hebben gemikt. Ter illustratie deed hij even voor hoe dat ongeveer in zijn werk zou zijn gegaan: “Wat een gaaf ding, zeg. Oeps..”
Omdat hij er erg schuldbewust uit had gezien, en omdat ik zo snel ook niets beters wist ging ik akkoord. Oh, trouwens, we moesten een en ander vrij snel regelen, want over drie dagen zou hij voor een half jaar naar Centraal-Amerika vertrekken.

Diezelfde avond ontmoette ik tijdens een etentje toevallig de jongen waarmee de onfortuinlijke dief die bewuste avond had gedronken. Ook hij kon mij verzekeren dat er geen sprake was geweest van opzettelijke diefstal. Hij gaf overigens wel onmiddelijk toe dat het een raar verhaal betrof. Vooral het feit dat de jongen ‘s ochtends met een gat in zijn kop wakker was geworden op de achterbank van een gloednieuwe Audi op het terrein van een Audi-dealer gaf stof tot nadenken. Ik besloot ter plekke om omwille van mijn geestelijke gezondheid geen nieuwe details in deze zaak meer tot mij te nemen.

Nog later diezelfde avond kwam ik ook de onbedoelde bandiet zelf weer tegen. Hij zocht me, want hij had werkelijk fantastisch nieuws. Hij had zich die middag plotseling bedacht dat hij precies zo’n zelfde telefoon had als die hij per ongeluk van mij had meegenomen. Hij kon mij de zijne geven als ik alleen maar beloofde ‘ja, dat klopt’ tegen de verzekeringsmensen te zeggen mochten zij ooit vragen of er ergens in Haarlem iets met een of andere telefoon was gebeurd.

Het verhaal werd er niet begrijpelijker van, maar ik ging wederom akkoord. Alles was raar en ik wilde er vanaf zijn. Ik wilde mijn telefoon, ook als die voorheen van een ander was geweest. De dag voordat de toevallige schavuit naar de zon en de tequila vertrok had ik derhalve een 'nieuwe' telefoon. Exact dezelfde als mijn vorige. Ik heb het even gecheckt en het betrof een ander serienummer dan dat van mijn eigen toestel.

Tijdens mijn volgende cafébezoek heb ik dus voldoende stof voor een goed gesprek. Maar ik ga dan wel op mijn eigen jas zitten.

Illustratie: Willemijn de Lint