Pluk 12 - Bodybuilder

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik moet altijd een beetje lachen om bodybuilders. Het is natuurlijk de bedoeling dat ze indruk maken, die sterke mannen, maar ze zien er eigenlijk eerder koddig uit. Topzwaar. Die stierennek. Die brede manga-bovenarmpjes die vrijwel horizontaal uit dat veel te grote lijf steken. En dan dat pedante gewaggel met die gekke dikke benen. Een bodybuilder is eigenlijk een soort joekel van een pinguin.

Voor een vrouw lijkt me er ook weinig aan, een bodybuilder. Ik heb het natuurlijk niet over zijn kleine piemeltje, dat zou flauw zijn. Bovendien zijn dat verhalen die ik nog nooit persoonlijk heb kunnen verifiëren. Een bodybuilder is ijdel, heeft zijn tijd nodig om toilet te maken. Als vrouw moet jij op hem wachten met de autosleutels in je hand. Je staat ook altijd in zijn schaduw. Het ergste is echter zijn borstkas. De lol is er al vrij snel af als je kerel grotere tieten heeft dan jij. In mum van tijd ziet hij je niet meer staan. De grote filosoof Butt-head legde dat al eens haarfijn uit: “If I had boobs like that, I’d never leave the house.”

En die kleding! Waar koopt een bodybuilder zijn kleding? Zijn er speciale kledingwinkels waar ze die overmaatse rommel verkopen? Ze lopen allemaal in ogenschijnlijk miniscule hemdjes, maar dat is slechts schijn. Als jij of ik zo’n hemdje zou aantrekken blijkt het een wigwam. Leg je slaapzakje neer, stook een vuurtje, begin Kumbaya te zingen en je bent op vakantie. Sowieso is alles wat een bodybuilder draagt loose-fit. De eerste bodybuilder in skinny jeans moet ik nog tegenkomen.

Het beste van bodybuilders is nog wel dat je helemaal niet bang voor ze hoeft te zijn. Bijna niemand weet dat. Iedereen denkt: “Oei, die is sterk. Daar moet je voor oppassen,” maar niets is minder waar. Als je ze van achteren benadert zullen ze je nooit zien aankomen. En stel dat je ze dan een klein tikje op het achterhoofd zou geven (om redenen die je geheel voor jezelf mag houden, maar laten we er hier gewoon even van uitgaan dat dat voor de lol is), dan sta je al op de hoek van de straat als de kolos zich alleen nog maar verbaasd heeft omgekeerd. Een straatlengte rennen is voor zo’n man onmogelijk. Het enige wat hij waarschijnlijk zal doen is zijn worstenhandje in de lucht zwaaien en met zijn anabole-piep-stemmetje enkele obsceenheden schreeuwen. Zodra hij dat zat is en hij zich weer heeft omgedraaid kun je gerust weer van voren af aan beginnen.

Nee, een bodybuilder kun je in principe eindeloos pesten. Het is echter de vraag of je dat nou wel moet doen. Vaak is het hartje van een bodybuilder net zo klein als de inhoud van zijn hersenpan. Dat oppompen van het lijf dient voornamelijk ter compensatie van onzekerheid. Zeker in films. De tijden van de Stallones en de Schwarzeneggers ligt inmiddels ver achter ons. Films als Expendables doen de jaren ‘80-spierbundel-films nog eens dunnetjes over, maar met een hele dikke knipoog. Ze geloven er zelf ook niet meer in, die jongens. Mickey Rourke probeerde het juiste te doen in The Wrestler, maar blijft falen totdat hij zichzelf in een laatste wanhoopspoging [SPOILER! SPOILER!] kapot-testosteroneert. Het personage Jacky Vanmarsenille uit Rundskop mag je hier eigenlijk niet onder scharen, aangezien hij eerst zielig werd, daarna pas kolossaal, maar het zet wel een beeld.

Ook de knuffelbeer Dennis in Teddy Bear, de openingsfilm van Pluk de nacht, heeft het niet gemakkelijk. Hij is een 38-jarige maagd die nog bij zijn moeder in huis woont. Hij heeft geen vrienden, hij heeft nooit liefde gekend. Zijn kleine, oude moedertje houdt hem gemakkelijk onder haar breekbare duim. In een opwelling probeert de hulpeloze kiloknaller een vrouw te zoeken in Thailand, maar ook daar wordt hij voornamelijk in de maling genomen. Zielig. Meelijwekkend.

Het moge duidelijk zijn. De spierbundels van tegenwoordig zijn niet meer de stoere helden die ze ooit waren. Groot en sterk is uit. Het zou natuurlijk flauw zijn hier nu te verkondigen dat ik zelf broodmager ben, dus dat doe ik niet.

Maar het is wel zo.