Pluk 12 - Aliens

Illustratie: Willemijn de Lint
Ik denk dat we er vanuit kunnen gaan dat als een enkele alien ons komt bezoeken we niets van hem, haar of het te vrezen hebben. Een kwaad ras dat kwaad wil komt in grote, kwade getallen. Jij gaat als Feyenoord-fan ook niet in je eentje naar de F-side om herrie te schoppen, dan neem je je vriendjes mee. Je gaat in je eentje back-packen om andere culturen tot je nemen, uit nieuwsgierigheid of onvrede, om je te onderscheiden van je leeftijdsgenoten of je af te zetten tegen de vorige generatie. Zo zal dat bij buitenaardse wezens niet anders te zijn.

Je hebt het helemaal voor elkaar. Je ligt de hele dag een beetje te hangen in een buitenaardse hangmat aan een roze zee, onder een felgroene lucht, met voldoende pluizige kruipertjes om je buitenaardse buikje drie keer rond te vreten. Niemand maakt je wat. Toch heerst er een vorm van onrust. Je verveelt je. Je wilt iets. Je hebt wel eens gehoord van een verre obscure planeet waar de inwoners een bende van hun leefruimte en de omringende ruimte maken. Die inwoners zouden mensen heten, hun planeet aarde. Ze zouden arrogant zijn, denken dat ze de heersers van het universum zijn, terwijl ze nog nooit een andere planeet bezocht hebben. Ze vervuilen hun leefruimte met afval en atoomproeven, cirkelen om onduidbare redenen om hun eigen planeet en laten daar alles wat ze voor hun zielige ruimtetochtjes niet meer nodig hebben gewoon achter, vallend in een baan om hun aarde, verbruiken alles wat ze als brandstof kunnen gebruiken zonder een alternatief voor handen te hebben. Ze poepen en plassen op hun eigen bord, eten uit hun eigen toilet. Er gaan verhalen dat ze elkaar doden om de laatste beetjes waardevolle grondstoffen die er nog zijn te kunnen bemachtigen, of gewoon omdat ze vinden dat ze beter en machtiger zijn dan anderen. Dat wil je dus wel eens met je eigen drie ogen bekijken. In een ogenblik van onoplettendheid steel je het ruimteschip van je baarvader en zet je koers naar die achterlijke plek in een melkwegstelsel ver, ver weg.

Na een tergend lange reis van driehonderd lichtjaar kom je vuil en bezweet aan op de plaats van bestemming, waar je ‘gevonden’ wordt door een aardling die je behandeld als een huisdier en je krampachtig in zijn huis verstopt. Je komt erachter dat hun communicatie op zijn zachtst gezegd beperkt te noemen is. Met enkele keelklanken en handbewegingen probeert je vinder je de voorgeschotelde ronde platte deegbodem met rode smurrie te laten eten, maar daar trap je natuurlijk niet in. Hij snapt je niet en denkt dat je het niet snapt, dus doet hij het voor, neemt een hap van de walgelijke plak, glimlacht en houdt het wanstaltige stuk vreten voor je neus. Meer keelklanken. Hoofdbewegingen. Mafkees.

Als de aliens ons vinden voordat wij hen vinden, zullen ze technologisch ver op ons voor liggen. En ze zullen vele malen slimmer zijn dan wij. Zij kunnen namelijk wél interstellair reizen. Het is te hopen dat ze dat op een manier doen die niet verontreinigend is voor hun eigen planeet, want als het net zulke sukkels blijken te zijn als wij, dan komen ze hier om grondstoffen te jatten. Dan komen ze met duizenden tegelijk. Met kwade wil. Dan hebben ze maling aan onze onderling afgesproken NATO-verdragen. Ze zullen niet huilen bij het zien van een klein, arm en hongerig Afrikaans meisje. Ze doden de mannen en verkrachten de vrouwen, mocht dat ook voor hun een dingetje zijn. Ze laten de aarde geplunderd en brandend achter.

Als het echter goede en vredelievende wezens zijn, dan is er niets aan de hand. Dan hebben ze ons niet nodig. Dan komt er af en toe een back-packer-alientje om een hoekje gluren. Uit nieuwsgierigheid. Het zal zich rot schrikken.

Sometimes I think the surest sign that intelligent life exists elsewhere in the universe is that none of it has tried to contact us. - Bill Watterson