Beer

Bij het ontwaken vanmorgen keek ik recht in de snoet van een pluche beer die met een vervaarlijke glimlach op twee centimeter van mijn neus hing. Dat was best even schrikken.

- “Goedemorgen,” zei de beer met een hoog meisjesstemmetje. “Ik ben meneer Beer. Ik bedoel: mevróuw Beer. Hoe heet jij?”
- “Ik ben mevrouw Dekker. Ik bedoel: menéér Dekker,“ antwoordde ik met lage schorre stem. Dat vond de beer niet voldoende.
- “Voor- én achternaam, graag!”
- “Maarten!” reageerde ik geschrokken. “Maarten Dekker.”
- “Aha. Okee. Zozo. En heeft meneer Dekker ook een kind?”
- “Dat heb ik wel,” antwoordde ik eerlijk, “maar het is een rotkind. Daar heb ik het liever niet over.” Dat vond de beer helemaal niet leuk om te horen. Beschaafde obsceniteiten vlogen in het rond terwijl de beer een wilde dans in de lucht aan het uitvoeren was.

Dat was het moment dat ik tot mijn schrik zag dat er een kinderarmpje aan de beer vastzat. Oei. Ik was er gloeiend bij. De beer verdween uit mijn gezichtsveld en waar ik al bang voor was bleek waarheid. Mijn dochter lag gewoon naast me en was nu druk aan het overleggen met dat wollen onding. Als ze me al niet gehoord had dan zou die stomme beer mij meteen verraden. Zwetend probeerde ik het gesprek af te luisteren.

- “Wát zei die?” hoorde ik mijn dochter boos en vol ongeloof vragen. Het hoge gefluister van de beer was onmogelijk te verstaan, maar het was duidelijk dat ze me niet de hemel in prees.
- “Pap,” begon mijn dochter, “heb jij gezegd dat ik een rotkind was?” Ik deed of ik sliep, maar daar trapte ze niet in. Ze greep mijn kin, trok die naar haar toe en keek me kwaad aan. “Heb jij gezegd dat ik een rotkind was?” vroeg ze nogmaals.
- “Huh? Nee, natuurlijk niet,” stamelde ik. “Ik sliep.”
- “Mevrouw Beer zegt anders dat jij mij een rotkind noemde.”
- “Mevrouw Beer? Wat een onzin. Iedereen weet toch dat beren altijd liegen?” Ik moest iets.
- “Beren liegen nooit!”
- “Beren liegen altijd! Heb jij weleens een beer een broodje zien smeren? Huh? Nou dan. En maar zingen met zijn allen dat ze dat het allerleukste vinden om te doen. Leugenaars. Allemaal. Stomme beren.”
- “Aha! Betrapt!” glunderde ze. “Mevrouw Beer is geen stomme beer, dus lieg jíj. Ik heb je door.”

Jaren geleden heb ik al geleerd dat het geen zin heeft tegen kinderlogica in te gaan. “Kijk toch eens hoe laat het is," zei ik. "Ik ga maar eens douchen.” Snel vluchtte ik het bed uit, kwaad nagestaard door kind en beer. Terwijl ik stond te plassen ging het gekonkel gewoon door.
- “Jij liegt toch niet?“ werd aan de beer gevraagd.
- “Nee, absoluut niet,” antwoordde die. Dat viel te verwachten. Rotbeest.
- “Ik geloof jou altijd meteen.”
- “Ik jou ook. Jij bent lief.” Alsjeblieft, zeg.

Toen ik even later schoongewassen uit de badkamer kwam bleek mijn dochter het voorval (voorlopig) vergeten. Ze stond zich luid zingend aan te kleden in haar eigen kamer. Die valse beer, echter, wist alles nog en zat me geniepig aan te kijken. Vanuit míjn bed, nota bene. Zodra het de kans zou krijgen mijn dochter te herinneren aan wat er zich die ochtend had voorgedaan zou het dat zeker niet laten. Snel moffelde ik het katoenen mormel onder mijn bed.

Vanmiddag, als mijn dochter buiten speelt, verzuip ik die rotbeer. In Robijn.

Illustratie: Willemijn de Lint