Tefaf

Wachtend op mijn broer, die in de rij stond voor de koffie, at ik aan een statafeltje mijn veel te dure croissantje. Goed, het was dan ook niet zomaar een croissantje. Mijn lunch was rijkelijk belegd met topbrie en een ondefinieerbaar, ongetwijfeld heel duur groen goedje. Steurzaad, of iets.

We bevonden ons op de Tefaf in Maastricht. The European Fine Art Fair. Het is de belangrijkste kunstbeurs ter wereld. Alles wat er tentoongesteld staat is te koop. Alles is er duur. Of misschien niet duur; het kost veel geld. Er hing een handjevol Warholletjes. Er stond een dozijntje Rodinnetjes. Er waren Chagalletjes. Fabergé-eitjes. Leuk spul.

Je komt op de tefaf als je van kunst houdt of als je wilt laten zien dat je van kunst houdt en dat je geld hebt. Veel geld. Tout Chic Nouveau Riche paradeert er parmantig rond. Speciaal voor de gelegenheid was er in het congrescentrum een nieuw verlaagd plafond gespannen. Dat moest haast wel, want alle neuzen wijzen er de lucht in. Dan kan je als organisatie niet aankomen met een meters hoog lelijk plafond. Op het parkeerterrein speelden wij het doorgaans zo enerverende Wie-het-eerst-een-Opel-Kadett-ziet, maar daar was hier weinig aan. Iedereen was in hetzelfde model BMW of Mercedes aan komen rijden. Een enkeling in een Porsche of Maserati.

En dat doet ook maar, dat rijke tuig. Geföhnde mannen in sjaaltjes en chokertjes bevingeren uitgebreid de beelden en kloppen schaamteloos op de schilderijen om achter het gebruikte materiaal te komen. Kokette stoeipoezen passen er opgewonden onbetaalbare diamanten oorbellen en fluisteren hun fortuinlijke vriendjes spannende beloftes in het oor als bedankje.

Toen het zittafeltje naast mij vrij kwam en ik mijn schoteltje opnam om er te gaan zitten voelde ik een harde ram in mijn rug. Een forse geparfumeerde Brabantse vrouw worstelde zich langs mij heen, gilde: “Hier kunnen we zitten, dames!” en plofte pontificaal haar Gucci-tasje op het tafelblad. Zo. Bezet. “Hier kunnen we zitten,” brulde ze nogmaals en wendde zich tot de man die nog niet helemaal van de tafel was opgestaan: “Wij kunnen hier toch zitten?”
De aardige man reageerde laconiek: ”Ja hoor, wij gaan net weg.”
De vrouw reageerde niet op hem. “Kijk,” tierde ze in mijn richting wijzend tegen de dames die in haar kielzog meevoeren. “Als we dat statafeltje erbij pakken is er voor iedereen plaats.”
De aardige man was inmiddels opgestaan en bezig zijn jas aan te trekken. “Nou, ook dat mag van mij, maar of het van die meneer mag,” zei hij naar mij wijzend, “is een tweede.” Ook hier werd niet op gereageerd.
“Wat natuurlijk wél kan, dames,” probeerde ik mijn gêne weg te grappen, “is dat jullie er gezellig bij komen staan.” Geen reactie. Ik straalde overduidelijk geen rijkdom uit. Ik was een kamerplant.

“Dames, pak even dat statafeltje. Dat státafeltje!,” commandeerde de parfumwolk volhardend, maar de dames zagen mij met mijn ellebogen op het betreffende tafeltje mijn croissantje brie met zeepaardjeseierstokjes oppeuzelen en hadden klaarblijkelijk iets meer fatsoen in het lijf dan de gezette Gucci-vrouw. Die begreep er inmiddels niets meer van. Waarom deed haar gevolg niet wat ze van het verlangde? Zij wilden toch zelf ook graag aan een tafeltje? Ze trok haar getekende wenkbrauwen hoog op en riep nog een paar keer het woord statafeltje in verschillende stadia van verontwaardiging voordat mijn broer, duidelijk van het tafereel genietend, naast me kwam staan met de koffie. De dames zagen het nu echt niet meer zitten en dropen af. Gucci bleef met drie leden van haar harem ontstemd achter aan haar zittafeltje. Ze was haar leger kwijt en ging zelf natuurlijk niets ondernemen. Dat sprak voor zich. Ieder zichzelf respecterende upperclasser voert niet uit maar delegeert. Gelukkig was ze niet voor één gat te vangen. “Zoek maar even ergens anders een plekje om te zitten,” riep ze naar de ruggen van de weglopende groep vrouwen. “Hier is geen plaats.”

Zo. Opgelost. Rug recht. Gucci-tas recht. Even om je heen kijken, de omgeving opnemen. Gezellig op de Tefaf. Tussen ons soort mensen. “Hehe. Nou,” zei ze tevreden. “Wie gaat er koffie halen?”

Illustratie: Willemijn de Lint