Hoofdelijke aansprakelijkheid

Het gaat je niet in de koude kleren zitten, zo'n scheiding.

Nadat de beslissing eenmaal genomen was volgde een jaar van afspraken, ouderschapsplannen en betalingsregelingen maken. Toen de rechterlijke uitspraak eenmaal gedaan was en er een notitie bij onze burgelijke status was gezet voelde dat als een enorme opluchting. Klaar. Nou, nee, niet klaar, maar er was wel een moment bereikt waarop achteruit kijken niet meer nodig was. Op naar de toekomst, naar het nieuwe leven. Het enige dat nog even moest gebeuren was dat mijn ex-vrouw ontslagen moest worden van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Een formaliteit.

Niet dus. Ik kreeg een brief van onze, pardon, mijn notaris waarin hij aangaf dat de procedures voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid bij de Bank-met-de-leeuw veranderd waren. Of ik telefonisch contact wilde opnemen met de Bank-met-de-leeuw. Nou, vooruit dan maar.

Ik kreeg een keurige dame aan de telefoon die mij vertelde dat de procedures voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid inderdaad veranderd waren. Of we even een afspraak konden plannen met de hypotheekadviseur van de Bank-met-de-leeuw.
"Nee," zei ik naïef, "dat hoeft niet. Ik wil geen nieuwe hypotheek, ik wil alleen mijn ex-vrouw laten uitschrijven."
De keurige dame corrigeerde me. "Dat noemen we ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid. De procedures zijn onlangs gewijzigd, waardoor het noodzakelijk is om met een hypotheekadviseur te spreken."
"Gewijzigd of niet," probeerde ik nog, "ik heb geen nieuwe hypotheek nodig. Bovendien heb ik geen zin om een vrije dag op te nemen om te bespreken dat ik geen nieuwe hypotheek nodig heb."
De keurige dame had een oplossing. Ik kon in dit geval het beste een brief schrijven naar de Bank-met-de-leeuw waarin ik zou melden dat ik ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van mijn ex-vrouw wilde aanvragen. Kijk. Nou kwamen we ergens.

Drie dagen later al kreeg ik schriftelijk antwoord van de Bank-met-de-leeuw. Zij hadden vernomen dat ik ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid wilde aanvragen. De procedures waren juist vorige maand gewijzigd, dus of ik even wilde bellen naar het onderstaande telefoonnummer.

Ik kreeg een keurige meneer aan de telefoon die mij vertelde dat de procedures voor ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid inderdaad veranderd waren. Of we even een afspraak konden plannen met de hypotheekadviseur van de Bank-met-de-leeuw. Ik legde ietwat ontstemd uit dat ik dat verhaal al gehoord had en dat mij door een keurige dame het advies was gegeven om een brief te sturen. De keurige meneer wist mij te vertellen dat de procedures gewijzigd waren en dat de keurige dame een foutje had gemaakt. Een brief kon niet meer, er moest een afspraak gemaakt worden met een hypotheekadviseur. Na nogmaals uitgelegd te hebben dat ik daar geen vrije dag voor wenste op te nemen, kreeg ik te horen dat een en ander ook telefonisch afgehandeld kon worden. Zouden we een telefonisch overleg inplannen? Ja, dat moesten we maar doen.

Twee weken later ging de telefoon op exact het afgesproken moment: 9 uur en 0 seconden. Na de goedemorgens en overige plezanterieën ging meneer de hypotheekadviseur over tot de orde van de dag.
"Meneer Dekker," begon hij, en dat begon niet goed. Ik snap heus wel dat het niet meteen 'Luister, Maarten, gast! Het ziet er niet goed uit, maar laten we eens kijken wat we kunnen doen' kan zijn, maar bij ‘Meneer Dekker’ krijg ik meteen overal jeuk.

"Meneer Dekker, ik heb uw inkomenstoets even bekeken, en ik zie wel een paar dingetjes." Een paar dingetjes? Dingetjes? We hadden het hier over mijn huis. Dat is voor mij een behoorlijk groot ding! Waarom willen mensen die je leven overhoop kunnen halen alles altijd verkleinen? Artsen doen dat ook. Je hoort het ze zeggen: "We hebben een kleine onregelmatigheid in uw hart ontdekt," of: “De foto’s tonen een vlekje op uw rechterlong.” Drie maanden later ben je dood. Loodgieters doen het tenminste eerlijk. Die trekken hun werk omhoog terwijl ze jou, zeker als je een vrouw bent, verkleinen: "Die hele goot moet vervangen worden. Dat is een behoorlijke klus, mevrouwtje."

Afijn, er waren wat dingetjes. Er volgde een maandenlange strijd van kopietjes maken en opsturen, duidelijk maken dat er nog een foutje in de woordkeuze bestond en of het opnieuw opgestuurd kon worden, contracten opstellen waarin ik bezwoer de rente te kunnen betalen, verontschuldigingen maken dat er toch nog een foutje in de woordkeuze bestond en of het opnieuw opgestuurd kon worden, boos e-mailen, vriendelijk terug mailen dat regels nou eenmaal regels waren en dat niemand daar wat aan kon doen, boos bellen, vriendelijk bellen, woorden wijzigen en nieuwe kopietjes maken en opsturen, maar uiteindelijk was het dan toch gelukt. Het huis was, gepaard met een torenhoge schuld, van mij.

Excuses, ik bedoel dat vanaf dat moment alleen ik hoofdelijk aansprakelijk was.

Kermis

Op de kermis is je daalder een gulden waard. Op de kermis komt van alle kanten vervelende, harde muziek op je af, niveautje Frans Bauer. De enige reden dat ik met een stok naar de kermis te slaan ben is dat mijn dochter het leuk vindt om er trampoline te springen, pony te rijden, eendjes te vissen en met een prachtig stuk plastic rommel weer tevreden huiswaarts te keren. Koninginnedag naderde en dus liep ik door licht en geluid en ontweek ik akelig langzaam struinende gezinnen over het kermisterrein.

De trampolines -waar je tevens met elastieken de lucht in wordt geschoten- worden al sinds jaar en dag bestierd door de gebroeders Cro-Magnon. Met zware voorhoofden en hangende onderlippen gebaren ze uitdrukkingsloos naar het eerstvolgend wachtende kind dat het aan de beurt is, hijsen het in een tuigje, zetten de elastieken strak en het kookwekkertje op nul. Vervolgens trekken ze onze kinderen aan hun benen naar beneden en lanceren ze dodelijk verveeld richting kosmos. Als het wekkertje is gegaan vieren ze de elastieken, wenken met het internationale gebaar voor ‘hier komen’ dat het kind uitgesprongen is en helpen het uit het tuigje. Volgende. Dag in, dag uit. Jaar in, jaar uit. Vol verbazing kijk ik ieder jaar een minuut of twintig naar ze. Ik heb ze nog nooit op een gesproken woord betrapt.

Even verveeld leiden de veertienjarige meisjes op UGGS de pony’s langs een parkpaadje en weer terug. Lekker goedkoop voor de pony-baas, die meisjes. Waarschijnlijk hebben ze na een dag net genoeg verdiend om alle sms’jes te betalen die ze tijdens het lopen hebben verstuurd. Verstoord kijken ze op van hun mobiel als kinderen ze vragen hoe de pony heet waarop ze zitten. ‘Pinky,’ antwoorden ze dan bijvoorbeeld kort en duiken weer de digitale wereld in. Een droombaan voor die paardenmeisjes. Ze zijn zo dol op die beesten.

Na gekeken te hebben bij het touwtje trekken, ballen gooien, ballen rollen, buks- en pijl en boogschieten en de kamelenrace waren we aan het eind van de kermis beland en draaiden we om. De twee kleine kinderen die ik had meegenomen waren vooruit gehold omdat ze de pony’s nog eens wilden zien. Ik liep langs een wild ronddraaiende bank waarin mensen gillend heen en weer geschud werden toen ik mij een welbekende zure geur gewaar werd. Licht geamuseerd bedacht ik mij dat er na een ritje in die attractie onlangs iemand over zijn nek moest zijn gegaan.
Terwijl ik verder liep zag ik de verveelde uitbater van de draaibank zich in zijn glazen hokje buigen naar de microfoon. Er klonk een sirene en de man riep in monotome stem: “Blijfzittenganietstaanwegaannogevenachterrrr..,” voordat ik hem verschrikt op zag kijken. Onder de passagiers van zijn attractie brak hysterie uit bij het vooruitzicht nog een rondje te moeten. Er werd hevig “Nee!” en “Stop!” geroepen dat gepaard ging met wild gezwaai. Mijn interesse was gewekt en ik bleef staan. De bank zat vol mensen in doodsangst, hun ogen zo groot als schoteltjes, driftig schreeuwend en gebarend dat ze eruit wilden.

Toen zag ik het. In het midden van de bank zat een zeer ongelukkig kijkende jongeman die als enige niet meeschreeuwde. Hij zag groen en was duidelijk de oorzaak van de kotslucht die ik zo-even had geroken. Het moest in volle vaart gebeurd zijn, want aan weerszijden van hem had vrijwel iedereen iets van zijn misselijkheid meegekregen. Velen van hen hadden vlekken op broek of jas, een enkeling ook in het haar en het gezicht.

Toen de veiligheidshekjes opengingen stoven de kids in alle mogelijke richtingen uiteen, weg van daar. Ik zag een dommekracht met zijn haar vol fluimen zelf ook tegen een boom aankotsen. Anderen renden over het achter de kermis gelegen veld of verdwenen tussen de huizen door naar huis, naar de douche. Ik genoot.
Illustratie: René Kuijpers

Het lijkt me dat een incident als dit van tevoren is ingecalculeerd door de uitbater. Hij runt een attractie waar vele mensen niet in durven of willen, uit angst te moeten overgeven. Je ziet het echter vrijwel nooit gebeuren, het kotsen. Is het redelijk ervan uit te gaan dat het elke dag een keer gebeurt? Zou de uitbater even verveeld en nonchalant zijn emmertje en zwabber pakken om de boel schoon te maken als dat hij zijn kaartjes verkoopt? En hoeveel verkochte kaartjes loop je mis in de tijd tussen het incident en het moment dat de eerstvolgende klant denkt dat het nu wel weer kan?

De kinderen onder mijn hoede hebben niets van het voorval meegekregen; zij waren Pinky aan het aaien, maar ik heb ze wel al beloofd dat we volgend jaar twee keer naar de kermis gaan. Op deze manier heb ik daar best een extra daalder voor over.

Beerput

In het kantoorpand aan de Amsterdamse Herengracht waar ik werk kon af en toe een rioollucht waargenomen worden. We hebben daar dikwijls over geklaagd. Nu en dan kwamen er mannen langs om te kijken of er iets met de riolering aan de hand was. Dat was er niet. Twee keer zijn alle leidingen doorgespoeld, alles was in topconditie. Maar de stank bleef.

Na maanden kwam er iemand op een idee. Zou het niet kunnen dat er zich een septische tank onder het pand bevond, zoals dat in bijna alle grachtenpanden het geval is? Nou, daar hadden wij nog nooit van gehoord, hoor, en wij zaten hier nu al zo’n vijf jaar met ons bedrijf. Het leek ons dus van niet. Nee. Uitgesloten. Een septische tank. Hoe werkt het eigenlijk met zo’n ding?

“Plat gezegd,” begon de man van de ruimingsfirma zijn uitleg, “zijn die tanks vroeger overal geplaatst om ervoor te zorgen dat de grachten niet volliepen met stront.” Aha. Daar was wel wat voor te zeggen. “Het water gaat de afvoer in, vaste stoffen blijven achter in de put. Stront dus. Plat gezegd, hoor. Die dingen raken na verloop van tijd vol en moeten dan geleegd worden.” In principe een duidelijk verhaal, maar als er bij ons zo’n tank zat, waarom wist niemand dat dan? Ja, daar kon hij verder geen mededelingen over doen en dat was ook zijn pakkie an helemaal niet. Oh. Okee.

Er werd navraag gedaan bij de huisbaas, die zich, ja verdomd, kon herinneren dat er een septische tank onder ons kantoor zat. Kijk, nou kwamen we ergens. Wij waren van mening dat het eigenlijk van de zotte was dat dat oude rioolsysteem in al die jaren nog nooit vervangen was door iets moderners, maar ook dat had een hele duidelijke reden.

“Vrijwel alle huizen in Amsterdam staan op houten palen,” zei de specialist. “Die palen mogen best nat worden, maar als ze daarna opdrogen gaan ze rotten, en dan zakt de hele flikkerse boel de grond in, plat gezegd.” “Nat?,” vroegen we. Ja, het zat daar stampvol met fecaliën en dat hield alles lekker nat. Als de beerput zomaar geruimd zou worden, dan zou dat het einde van het pand betekenen.

Het was natuurlijk zijn vakgebied, maar ik vond het toch knap dat hij het woord ‘fecaliën’ niet alleen kende, maar ook nog goed kon uitspreken.

“Vroeger,” ging hij verder, “mikten ze gewoon een dooie kip in die put.” Toen wij hem bleven aankijken als gelobotomiseerde karpers, ging hij verder: “Kijk, zo’n dooie kip levert massa’s bacteriën die die hele tank leegvreten. Maar dat mag natuurlijk niet meer.” Afijn, er was een septische tank en die moest leeg.

De mannen kwamen terug om de beerput leeg te pompen. Het heeft een paar dagen geduurd om de toegang tot de tank niet te vinden, dus werd er een nieuwe opening gezaagd. Onder de trap. Slang erin en leegzuigen maar. Het bleek een flinke klus. Drie dagen achtereen zagen we een tankwagen voorrijden, werd er een slang uitgerold, begon er een hels kabaal waarop de slang wild ging bewegen, werd de slang weer ingerold en reed de tankwagen weer weg.

“Lukt het soms niet?” vroegen we de derde dag. Jazeker wel, meneertje, alles verliep op rolletjes. Waarom ze er dan al voor de derde keer waren, wilden we weten. “Nou gewoon,“ was het antwoord, “omdat ‘ie nog niet leeg was, die tank.” Daar waren we stil van. Hij moet de stomme verbazing op onze gezichten hebben gezien, want hij begon te lachen: “Jaahaa, er zat vorige week nog voor drie tankwagens aan mensenpoep onder jullie trap.” Holy shit, dat was veel.

Eind goed, al goed, dus. Het was even een klusje, zei hij, maar nu konden we met vijf verdiepingen aan mensen wel weer acht jaar rustig schijten. Plat gezegd.

Illustratie: Willemijn de Lint