Henny

Henny Vrienten is mijn held. Al heel lang. In de vierde klas van de basisschool hield ik mijn spreekbeurt over hem. Ik heb zijn platen met Doe Maar op vinyl, zijn solo-albums op cd. Af en toe draai ik zelfs stiekem zijn sesamstraat-cd, ook als mijn dochter niet thuis is. De reünieconcerten van Doe Maar gingen om redenen die ik me niet meer voor de geest kan halen aan me voorbij. Ik had hem nog nooit live zien spelen. Tot onlangs.

Joost Belinfante werd 65. Voor die gelegenheid werd zijn band CCC Inc. uitgebreid met Henny op bas. Het gerucht ging dat er ook Doe Maar materiaal voorbij zou komen. Ik was zenuwachtig.

Gedurende de hele avond was Henny dienstbaar, een figurant, maar zodra hij ‘Is dit alles’ begon te zingen greep hij alle aanwezige aandacht en hield die vast als een bosje bloemen. Hij was de baas. Ze kwamen niets te kort, ze hadden alles, zong hij. Zijn blik gleed over het publiek en kwam bij mij terecht. Ik verstijfde en Henny ook. Hij vergat een nootje te spelen. Niemand had dat in de gaten, het was een respectvol bewaard geheim tussen Henny en mij. Ik keek naar hem en hij keek terug, seconden lang, en ik zag het duidelijk in zijn ogen. Een buitenstaander had gewoon iemand op het podium zien staan bassen, maar ik zag wat anders, iets meer. Ik las hem. Hij was een open boek voor me. De mensen om ons heen gingen zich steeds meer in slow-motion bewegen en het werd stil. De zaalverlichting ging aan. En we keken maar. Minuten lang. Ik wist het zeker. Het was mij volledig duidelijk dat Henny geen idee had wie ik was.

Ik kon mijn geluk niet op.

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw heb ik met mijn toenmalige bandje een cd opgenomen in studio Zeezicht. De eigenaar werd 50, gaf een groot feest en wij mochten komen. Het was een uitgelezen kans om heel muziekmakend Nederland te laten zien wat konden. Ze zouden allemaal komen. Producers, schrijvers, bands, artiesten. En Henny. Henny Vrienten zou er zijn. Wij zouden schitteren. Vier binkies van vroeg in de twintig, alle kansen lagen open en de wereld aan onze voeten. We zouden het hitje van Britney Spears wel eventjes prachtig vierstemmig zingen. A capella. Daar zouden ze niet van terug hebben, die rakkers. Tranen zouden in ogen springen, een ovationeel applaus zou uitbarsten, en Henny zou goedkeurend geknikt hebben, cool als hij is.

Onverschrokken sprongen we met knikkende knieën het podium op. We feliciteerden de studio-eigenaar, plaatsten een leuk grapje en controleerde even vlug of Henny wel keek. Dat deed hij. En we zongen.

Illustratie: Willemijn de Lint
Als er al tranen vloeiden, dan was dat niet van ontroering. We zongen vals. Erg vals. Alle vier een ander lied in een andere toonsoort. Het was ronduit abominabel. Verschrikkelijk. Ik weet nog steeds niet precies wat er mis ging, maar mis ging het. Behoorlijk. Precies hier, juist hier, op dit feest, tegenover iedereen die er toe deed in muzikaal Nederland, gingen wij keihard op onze bek. De weilanden van Spaarnwoude openden zich en zogen ons naar beneden tot we huilend stikten in het grondwater.

Ik zie ons nog staan, de vier rockers. In een hoekje. Spiedend of er prominenten snuivend onze kant opkeken. Verderop, het tweede tafeltje van links, daar werd gelachen. Vast om ons. Henny keek expres niet onze richting op. Aan zijn schouders kon je zien dat hij beledigd was. Dat hem zoiets werd voorgeschoteld. Gelukkig was de saté beter. Wij wilden alleen nog maar weg. Onzichtbaar worden. Iedereen die er was zag ons, iedereen die ons zag lachte ons uit.

Niet iedereen. Er werd vergeefs getracht ons te troosten. Door onze vriendinnen, maar ook door de leden van Abel, die net in hun hit de deur hadden dichtgedaan. Zij hadden het gehoord, en nee, best was het niet, maar het kwam wel weer goed. Eén in de soep gelopen optredentje was zo erg toch niet? Heus, later zouden we erom lachen.
Wel weer goed? Niet erg? Lachen? Ze bedoelden het heel goed, haalden zelfs bier voor ons, maar op dat moment konden ze wat mij betrof hun zachte g met vrolijk kadopapier inpakken en een flink eind bij elkaar een lichaamsopening in proppen.

De volgende dag was het eerste dat ik me herinnerde het beeld van Henny, vrolijk kletsend met de studio-eigenaar, een biertje in de rechterhand. Henny had ons zien vallen. De Meester. Hij had gedaan alsof het helemaal niet was gebeurd, maar ik wist beter. Ik kwam mijn bed niet uit. De wereld ging zijn gang maar, ik deed niet meer mee. Ik was een faler, één van de losers. Ik kwam dus gewoon mijn bed niet meer uit. Nooit meer, dacht ik. Maar een paar dagen later stiekem toch. Je moet door, moet verder. Je gaat op je plaat, staat op en gaat monter verder. Dat kan niet anders. Dat weet ik nu. Inmiddels. Door schade en schande wijs geworden.

Henny kende me niet meer. Hij was het voorval of de bijbehorende koppen vergeten. Ik was in ieder geval niet meer de bron van zijn schaamte. Wie weet. Misschien komt het ooit goed tussen Henny en mij. Kunnen we ooit een biertje drinken en lachen om wat vroeger was. Dat zou ik fijn vinden. De toekomst lacht me toe. Dit is nog niet alles.