Ondergronds

Een enkele keer komt het voor dat ik in de kruipruimte van mijn huis moet zijn. Ondanks dat ik normaal gesproken geen enkele last van claustrofobie heb vind ik het daar niet zo erg fijn. Het is er heel laag, heel koud en heel donker. Het is er net te krap om liggend je hoofd op te kunnen heffen, dus de enige mogelijkheid om vooruit te kijken is het hoofd te kantelen en achterover te trekken. De looplamp, die ik krampachtig voor mijn gezicht houd, verlicht binnen een cirkel van een meter in doorsnede mijn condenserende, korte ademhalingen en de vele spierwitte spinnenlijken en stelt me -meestal- in staat grote roestige spijkers in de ondervloer van het huis, mijn huidige plafond, te ontwijken. Snel bewegen of omdraaien is er niet bij. Plat op mijn buik, wang op het koude zand en spinnenwebben in het haar, verzin ik, al tijgerend naar de door mij geschatte locatie van het te klaren klusje, een scala aan nieuwe scheldwoorden. Maar het is er droog en het stinkt er niet.

De rioolspecialist die ons drie maanden eerder had medegedeeld dat we in het Amsterdamse grachtenpand waar ik werk weer jaren en jaren plezier konden beleven aan onze beerput had helaas ongelijk gekregen en stond een vervelend klusje te wachten. Hij moest ook ondergronds, maar droog was het daar allerminst. Eén van onze bovenbuurmannen stond in de gang verhaal te halen. Hoe het kon dat de stankoverlast nu alweer terug, ja, nee, zelfs nog erger geworden was. Kon de rioolspecialist uitleggen hoe dat mogelijk was? Nou? Kon hij dat?

Ja, dat kon hij. Ten eerstens was de put groter dan gedacht, en bestond hij uit meerdere zogezegde compartimenten. Vorige keer was er zo’n compartiment leeggezogen maar het leek erop dat er, laten we zeggen, drie of meer nog vol zaten. Dat was één. Oftewel het eerste probleem. Verder was het vervolgens ten tweedens ook nog zo dat er daarbij waarschijnlijk sowieso ook een verstopping zat. Die verstopping zou ervoor kunnen zorgen dat de ‘materie’ niet goed wegliep, maar tevens kon het zijn dat er terugslag was, wat er dus voor zorgde dat er zelfs ‘materie’ vanaf de straat terug onze beerput instroomde. We werkten niet alleen bovenop onze eigen mest, maar wellicht ook die van vele andere Amsterdammers. Het was allemaal nogal onduidelijk en dan zat er maar één ding op: onderzoek ter plaatse.

Gekleed in een plastic overall liet de man van de ruimingsfirma zich even later zakken door een gat in de grond. Toen zijn voeten de grond raakten kwam zijn hoofd nog net boven de vloer uit en stond hij tot aan zijn middel in de stront. “Nou, daar gaat ‘ie dan,” lachte hij. Hij bukte zich en verdween onder de vloer. Ik vind het belangrijk hierbij te vermelden dat hij geen gezichtsbescherming droeg. Geen gasmasker, geen mondkapje, zelfs nog geen petje. Slechts verlicht door een zaklamp waadde hij voorovergebogen door het stinkende mensenafval, van achter in het pand tot aan de gevel. Ondergronds. Op zoek naar een verstopping. Mijn kruipruimte thuis was hierbij vergeleken een privé-zwembad op Ibiza.

Onverrichter zake en ongelooflijk smerig kwam de beste man weer boven. Hij was zeker een kwartier ondergronds geweest en stonk gemakkelijk een uur in de wind. Zijn humeur had er niets onder te lijden gehad. De plastic overall, die volledig onder de poep zat, zou ik resoluut hebben weggegooid, maar dat was blijkbaar zonde. De overall werd schoongemaakt.

Als je niet snel ergens vies van bent, dan is het schoonmaken van een overall vrij eenvoudig. Het vod werd aan de kraag boven de gracht gehouden en simpelweg met de hogedrukspuit bewerkt. Huppekee, klaar. Opgeruimd staat netjes. Alle spullen van de rioolspecialisten waren in mum van tijd schoon. Oh, wacht. De straat lag nu ook helemaal onder. Niets dat de hogedrukspuit niet op kon lossen, natuurlijk. Net zo makkelijk. Hoewel. Nu was door het opspattende water het bestelbusje van de heren specialist vuil geworden. Afspuiten, dan maar. Oei, de straat: spuit. Bus: spuit. Straat: spuit.

Na tien minuten waterpret waren zowel de straat als de bus enigszins schoon. Hetzelfde kon helaas niet gezegd worden van het sloepje dat vlak onder de schoonmaakplek in de gracht lag te dobberen. Het dekzeil was besprenkeld met miljoenen miniscule stukjes kak. Ook de fietsen die op twee meter afstand in een rek stonden dropen van het water, en dus de stront. Mijn fiets stond daar helaas tussen.

‘s Avonds stond ik naast mijn rijwiel te dubben. Ach, het was lekker weer en eigenlijk had ik best zin in een wandelingetje. Van mij mocht het ook gerust een paar dagen keihard plenzen van de regen. Vooral op het stukje gracht waar mijn fiets stond. Totdat dat zou gebeuren nam ik wel de metro. Ondergronds.
Illustratie: René Kuijpers.